Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - Z

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (465) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1085) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
zijn hese stem
his hoarse voice
zijn hologige gezicht
his homely face
Zijn honende opmerkingen maakten iedereen boos.
His derisive comments made everyone angry.
Zijn huis is heel groot.
His house is very big.
Zijn huis is hier niet.
His house is not here.
zijn hutkoffer
his trunk
Zijn ideeën worden steeds ongewoner.
His ideas are becoming more unusual.
Zijn inspanningen hebben niets teweeg gebracht.
Nothing has resulted from his efforts.
Zijn Japans is vrijwel perfect.
His Japanese is almost perfect.
Zijn je pantoffels versleten?
Are your slippers worn out?
Zijn jullie allemaal samen gaan winkelen?
Did you all go shopping together?
Zijn jullie echt verwant?
Are you guys really related?
Zijn jullie gelukkig?
Are you guys happy?
zijn kraag
his collar
Zijn kwinkslag deed iedereen lachen.
His witty remark made everyone laugh.
zijn leeftijd
his age
zijn litteken
his scar
Zijn loopbaan evolueerde snel.
His career evolved quickly.
zijn maatjes
his buddies
Zijn mantel is versleten.
His overcoat is worn out.
Zijn mening is waardeloos.
His opinion is worthless.
Zijn miezerige poging faalde.
His miserable attempt failed.
Zijn mond voelde plotseling kurkdroog aan.
His mouth suddenly felt bone-dry.
zijn mondhoek
the corner of his mouth
zijn naam
his name
zijn nieuwe schoolboeken
his new school books
zijn nieuwe trui
his new sweater
Zijn ondergang was onafwendbaar.
His downfall was inevitable.
Zijn onwankelbaar vertrouwen daarin is spreekwoordelijk.
His unshakable faith in it is proverbial.
Zijn oordeel volgde na lang beraad.
His judgment came after long deliberation.
Zijn oordeel werd door iedereen geaccepteerd.
His judgment was accepted by everyone.
Zijn optredens waren sporadisch.
His appearances were sporadic.
zijn oude gewaad
his old robe
Zijn overjas is versleten.
His overcoat is worn out.
zijn paarden zijn sneller dan adelaars
his horses are faster than eagles
Zijn pak heeft een krijtstreep.
His suit has a pinstripe.