Dutch-English Dictionary - I

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)

Dutch	English	Learn
Ik kom uit de Verenigde Staten.	I am from the United States.	Learn
Ik kom uit Engeland.	I’m from England.	Learn
Ik kom uit Nederland.	I am from the Netherlands.	Learn
Ik kom uit Spanje.	I’m from Spain.	Learn
Ik kom vanavond terug.	I’ll be coming back tonight.	Learn
Ik kom vandaag niet.	I’m not coming today.	Learn
Ik kom zo terug.	I’ll be right back.	Learn
Ik kon niemand vinden.	I couldn’t find anybody.	Learn
Ik kon niet voorzien dat dat zou gebeuren.	I couldn’t anticipate that that would happen.	Learn
Ik kon ze er maar niet in krijgen; hoe ik ook kwakte, het hielp mij niemendal!	I couldn't get them in; no matter how much it quacked, it didn't help me!	Learn
Ik koop ze allebei.	I’ll buy them both.	Learn
Ik kreeg de kluis niet open.	I couldn't get the safe open.	Learn
Ik kreeg een vergoeding voor mijn werk.	I received compensation for my work.	Learn
Ik krijg mijn koptelefoon niet van mijn hoofd.	I can’t get my headphones off my head.	Learn
Ik kwam als laatste aan.	I arrived last.	Learn
Ik kwam erachter dat Kate rijk was.	I found out that Kate was wealthy.	Learn
Ik kwam erachter dat ze een intelligente leerling was.	I found out that she was an intelligent student.	Learn
Ik kwam gisteravond in het ziekenhuis terecht.	I ended up in hospital last night.	Learn
Ik kwam haar toevallig op straat tegen.	By chance, I met her in the street.	Learn
Ik kweek tomaten.	I grow tomatoes.	Learn
Ik kwijl.	I’m drooling.	Learn
Ik laat de zaak aan uw oordeel over.	I leave the matter to your judgement.	Learn
Ik laat je heus niet achter.	I’m certainly not about to leave you behind.	Learn
Ik lees boeken.	I read books.	Learn
Ik lees drie boeken per week.	I read three books a week.	Learn
Ik lees ook boeken.	I also read books.	Learn
Ik lees stripboeken.	I read comic books.	Learn
Ik leg een knoop in het touw.	I tie a knot in the rope.	Learn
Ik leverde een bijdrage.	I was contributing.	Learn
ik liep	I ran	Learn
Ik liet het water uit de badkuip.	I let the water out of the bathtub.	Learn
ik loop	I walk	Learn
Ik loop dagelijks naar mijn werk.	I walk to work daily.	Learn
Ik luisterde goed naar wat ze zeiden.	I listened carefully to what they said.	Learn
Ik lunch meestal thuis.	I usually eat lunch at home.	Learn
Ik maak een keuze.	I make a choice.	Learn