Ik kan het niet genoeg benadrukken.
Ik kan het niet met je eens zijn.
Ik kan hetgeen je deed niet goedkeuren.
Ik kan je dit boek aanbevelen.
Ik kan je helpen.
Ik kan je niet horen.
Ik kan je niet verdragen.
Ik kan je niet volgen.
Ik kan me je naam niet herinneren.
Ik kan mijn bron niet onthullen.
Ik kan mijn paraplu niet vinden.
Ik kan niet geloven dat je zulke kletskoek serieus neemt.
Ik kan niet helpen.
Ik kan niet slapen met dit rumoer.
Ik kan schakelen.
Ik ken drie van de mensen in de foto.
Ik ken hem beter dan wie dan ook.
Ik ken mijn dochter beter dan wie dan ook.
Ik knoop mijn trui om mijn middel.
Ik kocht dit boek drie dagen geleden.
Ik kocht een computer.
Ik koester wrok.
Ik kom snel terug.
Ik kom terug.
Ik kom uit Engeland.
Ik kom uit Spanje.
Ik kom vanavond terug.
Ik kom vandaag niet.
Ik kom zo terug.
Ik kon niemand vinden.
Ik kon niet voorzien dat dat zou gebeuren.
Ik kon ze er maar niet in krijgen; hoe ik ook kwakte, het hielp mij niemendal!
Ik kreeg een vergoeding voor mijn werk.
Ik krijg mijn koptelefoon niet van mijn hoofd.
Ik kwam als laatste aan.
Ik kwam erachter dat Kate rijk was.