Ik heb wat zeep nodig.
Ik heb wraak genomen.
Ik heet Jan.
Ik help je.
Ik herinner me elk dreigement.
Ik herinner me.
Ik hoop dat dit ons zal helpen.
ik hoop dat het hotel nu beter is
Ik hoop dat hij komt.
Ik hoop dat ik je niet wakker heb gemaakt.
Ik hoop dat ik je zie met Kerstmis.
Ik hoop dat Tom niet denkt dat we hem haten.
Ik hoop dat u een spoedig herstel heeft.
Ik hoor dat Tom insecten eet.
Ik hoorde hem vaak Engels spreken.
Ik hoorde mijn ouders gisteravond fluisteren.
Ik hou meer van je dan van wie ook.
Ik hou niet van vis.
Ik hou van mijn voorhuid.
Ik hou van rijst.
Ik hou van tomaten kweken.
Ik huil niet snel.
Ik kan alleen maar afgaan op hetgeen dat mij werd verteld.
Ik kan bloemen ruiken.
Ik kan dat probleem in een handomdraai verhelpen.
Ik kan dit alleen.
Ik kan dit restaurant aanbevelen.
Ik kan een goed hotel aanbevelen.
Ik kan een goede advocaat aanbevelen.
Ik kan een kikker niet van een pad onderscheiden.
Ik kan geen wijn meer drinken.
Ik kan het niet genoeg benadrukken.
Ik kan het niet met je eens zijn.
Ik kan hetgeen je deed niet goedkeuren.
Ik kan je dit boek aanbevelen.
Ik kan je helpen.