Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - I

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
Ik heb geen gezin.
I don’t have a family.
Ik heb geen idee hoe de begeleiding loopt, maar proberen kan geen kwaad, lijkt me.
I have no idea how the guidance is, but trying will not hurt, I guess.
Ik heb geen kaart ontvangen.
I have not received a card.
Ik heb geen kinderen.
I don’t have any children.
Ik heb geen overige vragen.
I have no remaining questions.
Ik heb geen rijbewijs.
I don't have a driver's license.
Ik heb geen tijd gehad.
I did not have time.
Ik heb geen tijd.
I don’t have time.
Ik heb geen toekomst.
I have no future.
Ik heb gehoord dat Tom in Boston woont.
I heard that Tom is living in Boston.
Ik heb geld nodig.
I need money.
Ik heb geluk.
I’m lucky.
Ik heb geprobeerd het je te zeggen.
I tried to tell you.
Ik heb gereserveerd.
I have made a reservation.
Ik heb gespaard zodat ik kan reizen.
I saved money so that I can travel.
Ik heb gisteren een brief van Tom ontvangen.
I got a letter from Tom yesterday.
Ik heb goede leerkrachten gehad.
I had good teachers.
Ik heb haar afgeraden om alleen ’s nachts door het park te wandelen.
I advised her against walking alone in the park at night.
Ik heb haar geholpen te eten.
I helped her make dinner.
Ik heb haar opgewonden.
I excited her.
Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.
My orders are to go with you.
Ik heb het bevorderen van gendergelijkheid een prioriteit van het buitenlands beleid gemaakt.
I’ve made advancing gender equality a foreign policy priority.
Ik heb het gebouw gevonden.
I found the building.
Ik heb het geld in de kluis gedaan.
I put the money in the safe.
Ik heb het koud.
I am cold.
Ik heb het niet gezien.
I didn’t see it.
Ik heb het nog niet nodig.
I don’t need it yet.
Ik heb het op school geleerd.
I learnt it at school.
Ik heb het overleefd.
I survived.
Ik heb hier gewerkt.
I worked here.
Ik heb hoestsiroop nodig.
I need a cold medicine.
Ik heb honger.
I am hungry.
Ik heb hoofdpijn.
I have a headache.
ik heb hun vaders nog gekend
I still knew their fathers
Ik heb iets geleerd vandaag, dankzij jou.
I learned something today, thanks to you.
Ik heb iets interssants gelezen.
I have read something interesting.