Ik heb een kat.
Ik heb een kikker in mijn keel.
Ik heb een klein stuk karton nodig.
Ik heb een koude douche nodig.
Ik heb een loonsverhoging nodig.
Ik heb een natuurlijke aanleg voor wiskunde.
Ik heb een nieuwe auto nodig.
Ik heb een nieuwe mobiele telefoon gekocht.
Ik heb een onderkin.
Ik heb een paar puisten op mijn gezicht.
Ik heb een paraplu nodig.
Ik heb een pijnstiller nodig.
Ik heb een postkaart nodig.
Ik heb een scheermes nodig.
Ik heb een stiefzuster.
Ik heb een tandenborstel nodig.
Ik heb een urgente zaak met je te bespreken.
Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.
Ik heb eigenlijk geen pistool.
Ik heb geen belangstelling voor de wetenschap.
Ik heb geen flauw benul.
Ik heb geen geld.
Ik heb geen idee hoe de begeleiding loopt, maar proberen kan geen kwaad, lijkt me.
Ik heb geen overige vragen.
Ik heb geen tijd gehad.
Ik heb geen toekomst.
Ik heb gehoord dat Tom in Boston woont.
Ik heb geld nodig.
Ik heb geprobeerd het je te zeggen.
Ik heb gereserveerd.
Ik heb gisteren een brief van Tom ontvangen.
Ik heb goede leerkrachten gehad.
Ik heb haar afgeraden om alleen ’s nachts door het park te wandelen.
Ik heb haar opgewonden.
Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.
Ik heb het gebouw gevonden.