Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (2) 1 (17) 2 (8) A (760) B (1160) C (211) D (4160) E (1654) F (207) G (960) H (2460) I (1496) J (308) K (794) L (472) M (784) N (424) O (849) P (539) Q (2) R (409) S (1134) T (1138) U (202) V (1342) W (1241) X (3) Y (88) Z (1030)
Dutch Recording English Learn
Wanneer zijn de bijeenkomsten?
When are the meetings?
Wanneer zijn de vergaderingen?
When are the meetings?
Wanneer zul je je opdracht afmaken?
When will you finish your assignment?
want
because
want de pijl had een pees in zijn hals getroffen
because the arrow had hit a tendon in his neck
want haar oude grootmoeder, de enige die haar ooit had liefgehad, maar die nu dood was, had haar verteld, dat er, als er een ster naar beneden valt, een ziel tot God opstijgt
for her old grandmother, the only one who had ever loved her, and who had now passed away, had told her that when a star falls, a soul was going up to God
want het was oudejaarsavond
for it was New Year’s Eve
want ziet, hoe rijk het leven is
because see how rich life is
want zij dachten, dat zij de helft waren, en verreweg de beste helft
for they believed themselves to be half the world, and the better half too.
wantrouwen
distrust
wapen
weapon
wapens
weapons
Wapenstilstand
Armistice Day
war
entangled
ware
true (inflected form)
Waregem
Waregem (town)
warempel
indeed
waren
were
Waren mijn vragen lastig?
Were my questions difficult?
warm
warm
warmde
warmed
warme
warm (inflected form)
warme chocolademelk
hot chocolate
warmen
to warm
warmer
warmer
warmere
warmer (inflected form)
warmte
warmth
was
was
was
wax
was
laundry
was
were
was
wash
Was die beslissing overdreven?
Was that decision overdone?
Was er iemand gewond?
Was anyone hurt?
Was het aan het regenen op jullie trouwdag?
Was it raining on your wedding day?
Was het boek dat je gisteren las in Frans of Engels?
Was the book you were reading yesterday in French or English?