Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (465) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1085) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
Wanneer vertrekt de trein naar Brussel?
When does the train for Brussels leave?
Wanneer we voor het donker thuis willen zijn, dan moeten we nu op pad gaan.
We have to leave now if we want to get home before dark.
Wanneer wordt mijn koffer gevonden?
When will my suitcase be found?
Wanneer zal het volgende concert optreden?
When will the next concert happen?
Wanneer zijn de bijeenkomsten?
When are the meetings?
Wanneer zijn de vergaderingen?
When are the meetings?
Wanneer zul je je opdracht afmaken?
When will you finish your assignment?
want
because
want de pijl had een pees in zijn hals getroffen
because the arrow had hit a tendon in his neck
want haar oude grootmoeder, de enige die haar ooit had liefgehad, maar die nu dood was, had haar verteld, dat er, als er een ster naar beneden valt, een ziel tot God opstijgt
for her old grandmother, the only one who had ever loved her, and who had now passed away, had told her that when a star falls, a soul was going up to God
want het was oudejaarsavond
for it was New Year’s Eve
want ziet, hoe rijk het leven is
because see how rich life is
want zij dachten, dat zij de helft waren, en verreweg de beste helft
for they believed themselves to be half the world, and the better half too.
wantrouwen
distrust
wapen
weapon
wapens
weapons
Wapenstilstand
Armistice Day
war
entangled
ware
true (long form)
Waregem
Waregem (town)
warempel
really; sure enough
waren
were
Waren mijn vragen lastig?
Were my questions difficult?
warm
warm
warmde
warmed
warme
warm (long form)
warme chocolademelk
hot chocolate
warmen
to warm
warmer
warmer
warmere
warmer (long form)
warmte
warmth
was
was
was
were
was
wash
was
wax
was
laundry