Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (628) B (970) C (158) D (3421) E (1017) F (161) G (773) H (1877) I (1022) J (234) K (647) L (396) M (619) N (351) O (679) P (467) Q (2) R (331) S (949) T (930) U (160) V (1106) W (883) Y (88) Z (740)
Dutch Recording English Learn

we hanteren

we use

We hebben al veel geleerd.

We’ve already learned a lot.

We hebben beslist om opheldering te vragen.

We have decided to ask for clarification.

We hebben deskundigen geraadpleegd.

We’ve consulted with experts.

We hebben drie minuten.

We have three minutes.

We hebben een mooie gelegenheid.

We have a great opportunity.

We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.

We don’t need any more problems.

We hebben geen tijd om te discussiëren.

We don’t have time to argue.

We hebben het vaak over het weer.

We often talk about the weather.

We hebben morgen een wiskunde toets.

We will have a math quiz tomorrow.

We hebben nadien veel gelachen.

We laughed a lot afterwards.

We hebben niemand om ons te helpen.

We have no one to help us.

We hebben niets gevonden om te eten.

We didn’t find anything to eat.

We hebben niets verkeerd gedaan.

We didn’t do anything wrong.

we hebben nood aan samenhorigheid

we need togetherness

We hebben overal gezocht.

We searched everywhere.

We hebben veel klanten verloren.

We’ve lost a lot of customers.

We hebben vele kilometers gelopen.

We have walked many miles.

We hebben verf nodig.

We need paint.

We hebben vijf katten.

We’ve got five cats.

We hebben zelfs kleurentelevisie.

We even have colour television.

We hielden ons vast aan de tak.

We held on tightly to the branch.

We hoopten dat alles als een leien dakje zou gaan.

We hoped everything would go smoothly.

We hopen dat veel van jullie zullen komen.

We hope many of you will come.

We houden van elkaar.

We love each other.

We importeren meel uit Amerika.

We import flour from America.

We kunnen allen bij zijn ervaringen baat hebben.

We can all benefit from his experience.

We kunnen later gaan winkelen.

We can go shopping later.

We kunnen niet weer falen.

We can't fail again.

We kunnen Tom niet vinden.

We can’t find Tom.

We kunnen veel sterren zien deze nacht.

We can see many stars tonight.

We kunnen veranderen.

We can change.

We maken soms fouten.

We sometimes make mistakes.

We moeten dat wrak wegslepen.

We need to tow that wreck away.

We moeten de wet naleven.

We must abide by the law.

We moeten een ruimte voor ons feest huren.

We need to rent a room for our party.