Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (639) B (990) C (160) D (3456) E (1052) F (166) G (786) H (1899) I (1046) J (240) K (664) L (402) M (627) N (353) O (695) P (469) Q (2) R (336) S (968) T (944) U (163) V (1123) W (906) Y (88) Z (760)
Dutch Recording English Learn

We hebben vijf katten.

We’ve got five cats.

We hebben zelfs kleurentelevisie.

We even have colour television.

We hielden ons vast aan de tak.

We held on tightly to the branch.

We hoopten dat alles als een leien dakje zou gaan.

We hoped everything would go smoothly.

We hopen dat veel van jullie zullen komen.

We hope many of you will come.

We houden van elkaar.

We love each other.

We importeren meel uit Amerika.

We import flour from America.

We kunnen allen bij zijn ervaringen baat hebben.

We can all benefit from his experience.

We kunnen later gaan winkelen.

We can go shopping later.

We kunnen niet weer falen.

We can't fail again.

We kunnen Tom niet vinden.

We can’t find Tom.

We kunnen veel sterren zien deze nacht.

We can see many stars tonight.

We kunnen veranderen.

We can change.

We maken soms fouten.

We sometimes make mistakes.

We moeten dat wrak wegslepen.

We need to tow that wreck away.

We moeten de vergadering verschuiven.

We need to move the meeting.

We moeten de wet naleven.

We must abide by the law.

We moeten een ruimte voor ons feest huren.

We need to rent a room for our party.

We moeten elkaar aanmoedigen om onze doelen te bereiken.

We should encourage each other to achieve our goals.

We moeten elkaars geloofsovertuigingen eerbiedigen.

We must respect each other’s beliefs.

We moeten ergens beginnen.

We've got to start somewhere.

We moeten het nu gaande houden.

We have to keep it going now.

We moeten hier nu weg.

We need to get out of here now.

We moeten ieder obstakel overwinnen.

We must overcome every obstacle.

We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.

We must tell everybody what happened.

We moeten iets kopen voor Tom.

We need to buy something for Tom.

We moeten maar één ding meer doen.

We only have one thing left to do.

We moeten meteen beginnen.

We have to start at once.

We moeten nog meer experimenten uitvoeren.

We need to conduct more experiments.

We moeten nu een omheining rond onze bubbel zetten.

We now need to put a fence around our bubble.

We moeten onze boerderij verkopen.

We need to sell our farm.

We moeten op Tom wachten.

We have to wait for Tom.

We moeten Tom nog een kans geven.

We should give Tom another chance.

We mogen hem niet kwijtraken.

We can’t lose him.

we niet alle eigenschappen van het virus kennen

we do not know all the characteristics of the virus

We raakten verdwaald op straat.

We got lost in the streets.