Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (725) B (1137) C (203) D (3996) E (1485) F (204) G (926) H (2279) I (1326) J (285) K (778) L (467) M (720) N (392) O (816) P (530) Q (2) R (398) S (1118) T (1104) U (194) V (1273) W (1139) X (3) Y (88) Z (944)
Dutch Recording English Learn
Het experiment eindigde in een mislukking.
The experiment ended in failure.
het fatsoen
the decency
het feest
the party
Het feest is voorbij.
The party’s over.
het feestje
the party (diminutive)
het festival
the festival
het fietspad
the bike lane
het formulier
the form
het fornuis
the cooker
het fortuin
the fortune
het fruit
the fruit
Het gaat regenen.
It is going to rain.
het gaf licht, en waar het schijnsel op den muur viel, werd deze doorzichtig als een sluier
it gave light, and where it shone against the wall, it went as transparent as a veil
het ganse project
the entire project
het ganzengebraad
the roast goose
het gareel
the harness
het gas
the gas
het gasstel
the gas cooker
het gat
the hole
Het gat is nauw.
The hole is narrow.
Het gat is twee meter breed.
The hole is two meters wide.
het gebak
the pastry
het gebed
the prayer
het gebied
the area
het gebied van digitale reisinformatie
the field of digital travel information
het gebouw
the building
Het gebouw staat in brand.
The building is on fire.
het gebrek
the lack
het gebrek aan voorspelbaarheid van subsidies
the lack of predictability of subsidies
het gebruik
the use
het gedeelte van
the part of
het gedicht
the poem
het gedoe
the hassle
het gedrag
the behaviour
het geduld
the patience
het gefluister
the whispering