Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1472) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (390) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1102) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)

Dutch	English	Learn
Het geld is foetsie.	The money is gone.	Learn
Het geld ligt op de tafel.	The money’s on the table.	Learn
het gelijkheidsbeginsel	the principle of equality	Learn
het geluid	the sound	Learn
Het geluid van ronkende motoren is storend voor buurtbewoners.	The sound of roaring engines is disturbing for local residents.	Learn
het geluk	the happiness	Learn
het geluk	the luck	Learn
het gemak	the ease	Learn
het gemeentehuis	the town hall	Learn
het gemis	the lack	Learn
het gen	the gene	Learn
het genoegen	the pleasure	Learn
het genot	the pleasure	Learn
het genot van wijn	the pleasure of wine	Learn
het gepiep	the chirp	Learn
het geraaskal	the raving	Learn
het gerecht	the dish	Learn
het gereedschap	the tools	Learn
het gerei	the gear	Learn
het gereis	the travelling	Learn
het geritsel	the rustling	Learn
het geritsel van bladeren	the rustle of leaves	Learn
het geroezemoes	the muttering	Learn
het gerst	the barley	Learn
het geschenk	the gift	Learn
Het geschiedt in de nacht.	It happens in the night.	Learn
het gesjoemel	the monkey business	Learn
het geslacht	the gender	Learn
het gesprek	the conversation	Learn
het gesputter	the crackling	Learn
het gesputter van de kaarsstompjes	the sputtering of the candle stubs	Learn
het gevaar	the danger	Learn
het geval	the case	Learn
het gevangeniswezen	the prison system	Learn
het gevecht	the fight	Learn
het gevoel	the feeling	Learn