Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (2) 1 (18) 2 (9) A (787) B (1204) C (215) D (4249) E (1716) F (213) G (984) H (2514) I (1516) J (317) K (816) L (491) M (802) N (438) O (882) P (551) Q (2) R (431) S (1188) T (1163) U (214) V (1387) W (1273) X (3) Y (88) Z (1063)
Dutch Recording English Learn
Het ergste is voorbij.
The worst is over.
het eten
the food
Het eten is goed.
The food is good.
Het eten is niet goed.
The food is not good.
het etiket
the label
het Europees Parlement
the European Parliament
het euvel
the problem
Het evenement begint omstreeks negen uur ’s ochtends.
The event starts around nine o’clock in the morning.
het evenwicht
the balance
het examen
the exam
Het experiment eindigde in een mislukking.
The experiment ended in failure.
het fatsoen
the decency
het feest
the party
Het feest is voorbij.
The party’s over.
Het feest was helemaal naar zijn zin.
The party was completely to his liking.
het feestje
the party (diminutive)
het festival
the festival
het fietspad
the bike lane
het formulier
the form
het fornuis
the cooker
het fortuin
the fortune
het fruit
the fruit
het gaat goed
it is going well
Het gaat goed, dank je.
I am fine, thank you.
Het gaat heel goed, dank u.
I am very well, thank you.
Het gaat regenen.
It is going to rain.
het gaf licht, en waar het schijnsel op den muur viel, werd deze doorzichtig als een sluier
it gave light, and where it shone against the wall, it went as transparent as a veil
het ganse project
the entire project
het ganzengebraad
the roast goose
het gareel
the harness
het gas
the gas
het gasstel
the gas cooker
het gat
the hole
Het gat is nauw.
The hole is narrow.
Het gat is twee meter breed.
The hole is two meters wide.
het gebak
the pastry