Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (639) B (989) C (160) D (3455) E (1052) F (166) G (785) H (1899) I (1045) J (240) K (663) L (401) M (626) N (353) O (694) P (469) Q (2) R (336) S (967) T (942) U (163) V (1123) W (905) Y (88) Z (760)
Dutch Recording English Learn

het klaverblad

the cloverleaf

het kledingstuk

the garment

het kleed

the rug

het kleefbriefje

the sticky label

het kleinste

the smallest

het klimaat

the climate

het klinkt aanlokkelijk

it sounds tempting

het knaagdier

the rodent

Het knelt de schoen.

The shoe pinches.

het knipsel

the clipping

het knoflookbrood

the garlic bread

het koekje

the cookie

Het komt wel goed.

It’ll be fine.

het konijn

the rabbit

het kopje

the head (diminutive)

het kopje

the cup

het koraal

the coral

het koren

the corn

het krediet

the credit

het kreeg zulk een lust om in het water te zwemmen, dat het zich niet kon weerhouden, dit tegen de kip te zeggen.

and then he began to feel such a great longing for a swim on the water, that he could not help telling the hen.

het kreupelhout

the brushwood

het krijt

the chalk

het kroost

the offspring

het kuiken

the chick

het kuikentje

the chick

het kussen

the pillow

het kwart

the quarter

het kwartier

the quarter

het laatste deel

the last part

Het lag in het moeras tussen het riet, toen de zon weer warm begon te schijnen.

It lay in the swamp among the reeds when the sun began to shine warmly again.

het land

the country

het land

the land

het landschap

the landscape

het landverraad

the treason

het lapje

the patch

het lappendeken

the patchwork