Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (722) B (1134) C (202) D (3986) E (1478) F (204) G (926) H (2261) I (1326) J (285) K (773) L (466) M (719) N (392) O (816) P (529) Q (2) R (395) S (1114) T (1099) U (194) V (1270) W (1139) X (3) Y (88) Z (938)
Dutch Recording English Learn
een wee gevoel in zijn maag
a sick feeling in his stomach
een weefsel
a tissue
een weekend
a weekend
een weerspiegeling
a reflection
een weerspiegeling van de maatschappij
a reflection of society
een wekkerradio
a clock radio
Een welopgevoed eendje zet zijn poten buitenwaarts, evenals vader en moeder doen.
A well-mannered duckling puts its feet outwards, just like its mother and father do.
een wenteltrap
a spiral staircase
een wetenschapper
a scientist
een wetgeving
a legislation
een wetsgeneesheer
a legal practitioner
een wettelijk betaalmiddel
a legal tender
een wijziging
a change
een wilde graai
a wild grab
een wildebeest
a wildebeest
een winkelcentrum
a shopping centre
een witte kip met zwarte spikkels op haar veren
a white chicken with black speckles on her feathers
een witte raaf
a white raven
een witte schuimkraag
a white head of foam
Een woeste schreeuw joeg ons de stuipen op het lijf.
We were frightened by a savage scream.
een woestijn
a desert
een wolf
a wolf
Een wolk is gecondenseerde waterdamp.
A cloud is condensed water vapour.
een wond
a wound
een woonkamer
a living room
een woontoren
a residential tower
Een woord wordt in lettergrepen verdeeld.
A word is divided into syllables.
een worm
a worm
een worst
a sausage
een wortel
a carrot
een zacht gekreun
a soft moan
een zachte, blikkerige fluittoon
a soft, tinny whistle
een zaklamp
a torch
een zand
a sand
een zandweg tussen koren door
a dirt road through the grain
een zee
a sea