Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (2) 1 (18) 2 (9) A (787) B (1204) C (215) D (4241) E (1713) F (213) G (984) H (2514) I (1516) J (317) K (816) L (491) M (802) N (438) O (882) P (551) Q (2) R (431) S (1188) T (1162) U (214) V (1387) W (1273) X (3) Y (88) Z (1063)
Dutch Recording English Learn
een stoere kerel
a tough guy
een stofzuiger
a vacuum cleaner
een stoornis
a disorder
Een storm barst los.
A storm breaks loose.
een straf
a punishment
een strand
a beach
een strand van stenen en kiezels
a beach of stones and pebbles
een strenge gevangenisstraf
a strict prison sentence
een strikvraag
a trick question
een structurele, brongerichte aanpak
a structured, resource-oriented approach
een struik aan de rand van de open plek trilde
a bush on the edge of the clearing was shaking
een student
a student
een stuk oud perkament
a piece of old parchment
een stukje krijt
a piece of chalk
een suiker
a sugar
een taal
a language
een taal leren
to learn a language
een tafel
a table
Een tafel voor drie aub.
A table for three please.
Een tafel voor één, alstublieft.
A table for one, please.
Een tafel voor twee aub.
A table for two please.
Een tafel voor vier aub.
A table for four please.
een tak die zo dik was als een python
a branch that was as thick as a python
een tandarts
a dentist
een tandenstoker
a toothpick
een tapijt
a carpet
een tarwe
a wheat
een tas
a bag
een team
a team
een technisch deskundige
a technical expert
een tegenaanwijzing
a counter-indication
een telefoon
a phone
een televisie
a television
een test omgeving
a test environment
een theater
a theater
een thee
a tea