Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (2) 1 (18) 2 (9) A (787) B (1204) C (215) D (4241) E (1713) F (213) G (984) H (2514) I (1516) J (317) K (816) L (491) M (802) N (438) O (882) P (551) Q (2) R (431) S (1188) T (1162) U (214) V (1387) W (1273) X (3) Y (88) Z (1063)
Dutch Recording English Learn
een vriendelijke oom
a kind uncle
een vrouw
a woman
een vrouw
a wife
een vrouwelijke kok
a female cook
een vrucht
a fruit
een vruchtbaar jaar
a fruitful year
een vuurwerk
a firework
een wandeling maken
to take a walk
een wandkleed
a tapestry
een ware zegen
a true blessing
Een warme knuffel kan veel troost bieden.
A warm hug can provide a lot of comfort.
een wasmachine
a washing machine
een wassen standbeeld
a wax statue
een water
a water
een waterkanon
a water cannon
een waterkoker
a kettle
een waterpeil
a water level
een waterpeil van anderhalve meter hoog
a water level of one and a half meters high
een waterval
a waterfall
een weduwe
a widow
Een weduwe draagt ​​vaak zwart.
A widow often wears black.
een wee gevoel in zijn maag
a sick feeling in his stomach
een weefsel
a tissue
een weekend
a weekend
Een weekend heeft twee dagen.
There are two days in a weekend.
een weerspiegeling
a reflection
een weerspiegeling van de maatschappij
a reflection of society
een wekkerradio
a clock radio
Een welopgevoed eendje zet zijn poten buitenwaarts, evenals vader en moeder doen.
A well-mannered duckling puts its feet outwards, just like its mother and father do.
een wenteltrap
a spiral staircase
een wereld vol hypocrisie
a world full of hypocrisy
een wetenschapper
a scientist
een wetgeving
a legislation
een wetsgeneesheer
a legal practitioner
een wettelijk betaalmiddel
a legal tender
een wijziging
a change