Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - I

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (991) D (685) E (434) F (568) G (334) H (820) I (1381) J (102) K (66) L (425) M (587) N (315) O (329) P (728) Q (29) R (435) S (1482) T (5919) U (124) V (115) W (856) Y (302) Z (13)
English Dutch Recording Learn
I think this is good.

Ik denk dat het klopt.

I think this is my bicycle.

Ik denk dat dit mijn fiets is.

I think Tom is in his garden.

Ik denk dat Tom in zijn tuin is.

I think we need to set some limits.

Ik denk dat we enkele limieten moeten stellen.

I think what you just told me was a lie.

Ik denk dat hetgeen wat je me juist verteld hebt een leugen was.

I think what you’re saying is true.

Ik denk dat het waar is wat je zegt.

I think you’re old enough.

Ik denk dat je oud genoeg bent.

I thought

ik dacht

I thought you cared about him.

Ik dacht dat je om hem gaf.

I thought you cared about Tom.

Ik dacht dat je om Tom gaf.

I thought you knew that.

Ik dacht dat je dat wist.

I thought you might be interested in this.

Ik dacht dat je hiervoor wel belangstelling zou hebben.

I thought you were pregnant.

Ik dacht dat je zwanger was.

I tie a knot in the rope.

Ik leg een knoop in het touw.

I tie my sweater around my waist.

Ik knoop mijn trui om mijn middel.

I told him his uncle had died.

Ik vertelde hem dat zijn oom gestorven was.

I took

ik nam

I took advantage of the confusion and attacked the enemy.

Ik maakte gebruik van de verwarring en viel de vijand aan.

I took my revenge.

Ik heb wraak genomen.

I tried not to laugh.

Ik trachtte niet te lachen.

I tried to find out how many people really live in this town.

Ik trachtte te weten te komen hoeveel mensen er echt wonen in deze stad.

I tried to tell you.

Ik heb geprobeerd het je te zeggen.

I try to swim a kilometer a day.

Ik doe mijn best een kilometer per dag te zwemmen.

I turned off the radio.

Ik zette de radio uit.

I understand a little French, but I can’t speak it.

Ik begrijp een beetje Frans, maar ik kan het niet spreken.

I understand that he’s angry.

Ik begrijp dat hij boos is.

I understood.

Ik begreep.

I urge

ik dring erop aan

I urge that this plan be postponed.

Ik dring erop aan dat dit plan uitgesteld wordt.

I urgently need help.

Ik heb dringend hulp nodig.

I used to be in love with the teacher.

Vroeger was ik verliefd op de juffrouw.

I used to drink beer.

Ik was gewend om bier te drinken.

I used to have a lot more work.

Vroeger had ik veel meer werk.

I used to play tennis.

Ik speelde tennis.

I used to play the trombone.

Ik speelde vroeger de trombone.

I usually eat lunch at home.

Ik lunch meestal thuis.