Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - I

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1814) B (693) C (1169) D (814) E (501) F (659) G (404) H (995) I (1700) J (119) K (76) L (480) M (673) N (341) O (377) P (845) Q (32) R (508) S (1688) T (6712) U (153) V (123) W (1095) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
I lost consciousness. Ik verloor het bewustzijn.
I lost face. Ik heb al mijn aanzien verloren.
I love growing tomatoes. Ik hou van tomaten kweken.
I love you more than anyone else. Ik hou meer van je dan van wie ook.
I made a lot of new friends this year. Ik heb dit jaar veel nieuwe vrienden gemaakt.
I made a U-turn. Ik heb een U-bocht gemaakt.
I made breakfast. Ik maakte ontbijt.
I make a choice. Ik maak een keuze.
I make furniture. Ik maak meubels.
I mean it only for your own good. Ik meen het goed met je!
I met her by accident. Ik ontmoette haar toevallig.
I met him by chance. Toevallig ben ik hem tegengekomen.
I met him the day before yesterday. Ik ontmoette hem eergisteren.
I miss Australia. Ik mis Australië.
I moved to Boston last spring. Ik ben afgelopen voorjaar naar Boston verhuisd.
I must clean the bathroom right away. Ik moet onmiddellijk de badkamer kuisen.
I must draw attention to the following points. Ik moet de aandacht vestigen op de volgende punten.
I must hide. Ik moet me verbergen.
I need a cold medicine. Ik heb hoestsiroop nodig.
I need a cold shower. Ik heb een koude douche nodig.
I need a distraction. Ik heb afleiding nodig.
I need a doctor. Ik heb een dokter nodig.
I need a little piece of cardboard. Ik heb een klein stuk karton nodig.
I need a new car. Ik heb een nieuwe auto nodig.
I need a pain reliever. Ik heb een pijnstiller nodig.
I need a postcard. Ik heb een postkaart nodig.
I need a raise. Ik heb een loonsverhoging nodig.
I need a razor. Ik heb een scheermes nodig.
I need a shield. Ik heb een schild nodig.
I need a toothbrush. Ik heb een tandenborstel nodig.
I need an umbrella. Ik heb een paraplu nodig.
I need ice. Ik heb ijs nodig.
I need insulin. Ik heb insuline nodig.
I need money. Ik heb geld nodig.
I need some batteries. Ik heb wat batterijen nodig.
I need some money. Ik heb wat geld nodig.