Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - I

0 (2) 1 (14) 2 (9) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2046) B (734) C (1234) D (851) E (539) F (739) G (438) H (1121) I (1978) J (126) K (81) L (516) M (734) N (378) O (443) P (889) Q (35) R (528) S (1852) T (7132) U (159) V (129) W (1203) X (4) Y (377) Z (21)
English Dutch Recording Learn
I need to mute the sound. Ik moet het geluid dempen.
I need to pee urgently. Ik moet dringend plassen.
I need to see that report today. Ik moet dat rapport vandaag zien.
I need to sell my farm. Ik moet mijn boerderij verkopen.
I need to shave. Ik moet me scheren.
I need to sleep. Ik moet slapen.
I need to take a shower. Ik moet douchen.
I need you to urinate in this cup. Ik moet u vragen om in deze beker te plassen.
I need your help. (formal) Ik heb uw hulp nodig.
I need your help. (informal) Ik heb je hulp nodig.
I needed to get a few wounds treated, with a few stitches. Ik moet een paar wonden laten behandelen, met enkele hechtingen.
I never bet. Ik wed nooit.
I never imagined meeting you here. Ik had nooit gedacht u hier te zien.
I never liked him anyway. Ik vond hem sowieso niet leuk.
I never wash the windows. Ik was de ramen nooit.
I often see Tom in the park. Ik zie Tom vaak in het park.
I often write contributions for Wikipedia. Ik schrijf zeer dikwijls bijdragen voor Wikipedia.
I only eat kosher food. Ik eet alleen koosjer voedsel.
I only have praise for her achievements. Ik heb louter lof voor haar prestaties.
I only made a couple of mistakes. Ik heb maar een paar fouten gemaakt.
I only said that to make a joke. Ik zei dat alleen om te lachen.
I only want to live in an apartment if it has a balcony. Ik wil enkel in een appartement wonen als het een balkon heeft.
I ordered new furniture. Ik bestelde nieuwe meubels.
I ordered pizza. Ik heb pizza besteld.
I ordered two burgers. Ik heb twee hamburgers besteld.
I paid for my purchases in cash. Voor mijn aankopen heb ik contant betaald.
I pay taxes. Ik betaal belasting.
I perspired under my armpits. Ik transpireerde onder mijn oksels.
I pick up the paper from the ground. Ik raap het papier van de grond.
I play chess. Ik schaak.
I play football ik speel voetbal
I play table tennis. Ik speel tafeltennis.
I play tennis. Ik speel tennis.
I play the trumpet. Ik speel trompet.
I play with my friends. Ik speel met mijn vrienden.
I played football with my friends. Ik speelde voetbal met mijn vrienden.