Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (2) 1 (18) 2 (9) A (787) B (1204) C (215) D (4241) E (1709) F (214) G (984) H (2514) I (1516) J (317) K (816) L (491) M (802) N (438) O (882) P (551) Q (2) R (431) S (1188) T (1162) U (214) V (1387) W (1273) X (3) Y (88) Z (1063)
Dutch Recording English Learn
Wees niet egoïstisch.
Don’t be selfish.
Wees niet hoogmoedig, maar doe uw best nederig te zijn.
Don’t be proud, but do your best to be humble.
Wees tegen iedereen beleefd.
Be polite to everyone.
Wees voorbereid.
Be prepared.
weeshuis
orphanage
weet
knows (3rd person singular)
weet
know (1st and 2nd person singular)
Weet ik veel!
How should I know?
Weet je hoe ik daar kan komen?
Do you know how I can get there?
Weet je hoe je daar kunt komen?
Do you know how to get there?
Weet je toevallig waar ze woont?
Do you happen to know where she lives?
Weet je waarom ik je heb tegengehouden?
Do you know why I stopped you?
Weet je waarom Tom dit gekocht heeft?
Do you know why Tom bought this?
Weet je waarom?
Do you know why?
Weet je zeker dat we genoeg geld hebben?
Are you sure we have enough money?
Weet jij hoe laat de trein vertrekt?
Do you know what time the train leaves?
Weet jij hoe laat ik de trein neem?
Do you know what time I take the train?
Weet jij wat Tom zijn favoriete drankje is?
Do you know what Tom’s favorite drink is?
Weet u dat zeker?
Are you sure about that?
Weet u hoe lang het rijden is?
Do you know how long the trip takes?
weg
gone
weg
road
weg
away
weg in aanbouw
road under construction
wegdoen
to put away
wegen
roads
wegens
due to
weggaan
to leave
weggaat
leave (verb)
weggegaan
gone away
weggewerkt
eliminated
weggingen
were leaving
weggooien
to throw away
wegkwijnen
to waste away
weglating
omission
wegprofiel
road profile