Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (2) 1 (18) 2 (9) A (771) B (1177) C (213) D (4184) E (1667) F (212) G (973) H (2474) I (1499) J (311) K (803) L (478) M (789) N (428) O (863) P (542) Q (2) R (414) S (1154) T (1147) U (206) V (1354) W (1252) X (3) Y (88) Z (1041)
Dutch Recording English Learn
weer
back (direction)
weer
weather
weerbaarder
resilient
weerbericht
weather forecast
weerfenomeen
weather phenomenon
weergave
display
weergeven
to view
weergoden
weather gods
weerhouden
to withhold
weerloos
defenceless
weerslag
impact
weersomstandigheden
weather conditions
weerspiegelen
to reflect
weerspiegeling
reflection
weerstand
resistance
weersverwachtingen
weather forecasts
weert
keeps off (3rd person singular)
weerzinwekkend
repulsive
wees
be
Wees alsjeblieft beleefd.
Please be polite.
Wees alstublieft zuinig met water.
Go easy with the water.
Wees beleefd tegen je ouders.
Be polite to your parents.
Wees een braaf meisje.
Be a good girl.
Wees jezelf!
Be yourself!
wees nederig en vriendelijk
be humble and kind
Wees niet egoïstisch.
Don’t be selfish.
Wees niet hoogmoedig, maar doe uw best nederig te zijn.
Don’t be proud, but do your best to be humble.
Wees tegen iedereen beleefd.
Be polite to everyone.
Wees voorbereid.
Be prepared.
weeshuis
orphanage
weet
knows (3rd person singular)
weet
know (1st and 2nd person singular)
Weet ik veel!
How should I know?
Weet je hoe ik daar kan komen?
Do you know how I can get there?
Weet je hoe je daar kunt komen?
Do you know how to get there?
Weet je toevallig waar ze woont?
Do you happen to know where she lives?