Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - I

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (724) B (1134) C (202) D (3987) E (1478) F (204) G (926) H (2262) I (1326) J (285) K (775) L (466) M (719) N (392) O (816) P (529) Q (2) R (395) S (1114) T (1100) U (194) V (1271) W (1139) X (3) Y (88) Z (939)
Dutch Recording English Learn
Ik weet zeker dat we zullen winnen.
I’m sure we’re going to win.
Ik weet.
I know.
Ik wens je wat hoop en wat uitzicht op morgen.
I wish you much hope and prospects in the future days.
Ik wens je wat warmte in kil-grijze dagen.
I wish you a lot of warmth in chilly grey days.
Ik werd geschorst.
I got suspended.
Ik werd regisseur.
I became a director.
Ik werd vlak voor Tom wakker.
I woke up just before Tom did.
Ik werd zenuwachtig op het toneel.
I got nervous on stage.
Ik werk graag.
I like to work.
Ik werk in een Thais restaurant.
I work in a Thai restaurant.
Ik werk op het consulaat.
I work at the consulate.
Ik werk vandaag niet.
I’m not working today.
Ik werk zelfs op zondag.
I even work on Sundays.
Ik wil alsjeblieft een koffie.
I want a coffee, please.
Ik wil blijven.
I want to stay.
Ik wil daar nog een keer heen.
I want to go there once more.
Ik wil dansen met mijn familie.
I want to dance with my family.
Ik wil dat je bij Tom blijft.
I want you to stay with Tom.
Ik wil dat je een gat graaft.
I want you to dig a hole.
Ik wil dat je hier komt.
I want you to come here.
Ik wil de kip met kaas, alstublieft.
I want the chicken with cheese, please.
Ik wil dit woordenboek kopen.
I want to buy this dictionary.
Ik wil een advocaat spreken.
I want to talk to a lawyer.
Ik wil een auto huren.
I want to rent a car.
Ik wil een baan zoeken.
I want to look for a job.
Ik wil een banaan.
I want a banana.
Ik wil een blik tomaten.
I want a can of tomatoes.
Ik wil een boek kopen.
I want to buy a book.
Ik wil een gerecht met brood.
I want a dish containing bread.
Ik wil een gerecht met eieren.
I want a dish containing eggs.
Ik wil een gerecht met ham.
I want a dish with ham.
Ik wil een gerecht met kip.
I want a dish containing chicken.
Ik wil een gerecht met rundsvlees.
I want a dish with beef.
Ik wil een gerecht met vis.
I want a dish with fish.
Ik wil een kat zijn.
I want to be a cat.
Ik wil een van deze kopen.
I’d like to buy one of those.