Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (724) B (1134) C (202) D (3987) E (1478) F (204) G (926) H (2262) I (1326) J (285) K (775) L (466) M (719) N (392) O (816) P (529) Q (2) R (395) S (1114) T (1100) U (194) V (1271) W (1139) X (3) Y (88) Z (939)
Dutch Recording English Learn
Hij lachte vreugdeloos.
He laughed joylessly.
Hij leefde in ballingschap.
He lived in exile.
Hij leefde jarenlang in ballingschap.
He lived in exile for many years.
Hij leek buitenlands beleid te begrijpen.
He seemed to understand foreign policy.
Hij leerde hard zodat hij kon slagen.
He studied hard so that he could succeed.
Hij leest boeken.
He reads books.
Hij leest een boek terwijl ik werk.
He reads a book while I work.
hij liep
he ran
Hij liep met grote passen en maaiende armen op hen af.
He walked towards them with great strides and waving arms.
Hij liep met grote passen naar het kasteel.
He walked to the castle with great strides.
Hij liet zijn haar kort knippen.
He had his hair cut short.
Hij ligt nog steeds op intensieve zorg met een hersenbloeding en een breuk in zijn schedel.
He is still in intensive care with a brain haemorrhage and a fracture to his skull.
Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.
He didn’t seem to be worried about this.
Hij loopt naar het klaslokaal.
He walks to the classroom.
Hij maait het gras iedere zaterdag stipt om twee uur ’s middags.
He cuts the grass every Saturday at two o’clock in the afternoon.
Hij maakt geen onderscheid tussen goed en kwaad.
He does not distinguish between good and evil.
Hij maakte een beeld van was.
He made a statue from wax.
Hij maakte een flauwe grap.
He made a lame joke.
Hij maakte zijn huiswerk op het valreep af.
He finished his homework at the last minute.
hij meer geluid maakte dan verstandig was
he made more noise than was wise
hij moest
he had to
Hij moest diep inademen voordat hij sprak.
He had to take a deep breath before he spoke.
Hij moest eigenlijk een kever in een knoop veranderen
He actually had to turn a beetle into a button.
Hij moest zo vreselijk lachen dat hij zich nauwelijks kon verroeren.
He laughed so much that he could hardly move.
hij moet
he must
Hij moet de auto wegslepen.
He needs to tow the car away.
Hij moet zich bewust zijn van het gevaar.
He must be aware of the danger.
Hij mopperde over het koude weer.
He grumbled about the cold weather.
hij nadert
he is approaching
Hij nam een krijtje en schreef op het bord.
He took a piece of chalk and wrote on the board.
Hij nam zijn boeken bij elkaar.
He gathered his books together.
Hij neemt vrijwel nooit een douche.
He hardly ever takes a shower.
Hij onderbrak de spreker telkens met vragen.
He interrupted the speaker with frequent questions.
Hij ondermijnt het vertrouwen van zijn collega’s.
He is undermining his colleagues’ trust.
Hij ontving een toekenning voor zijn prestaties.
He received an award for his achievements.
Hij ontving een vergoeding.
He received compensation.