Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (641) B (994) C (161) D (3476) E (1067) F (166) G (791) H (1912) I (1056) J (240) K (669) L (403) M (633) N (353) O (699) P (471) Q (2) R (336) S (973) T (958) U (166) V (1130) W (911) Y (88) Z (767)
Dutch Recording English Learn

een straf

a punishment

een strand van stenen en kiezels

a beach of stones and pebbles

een strenge gevangenisstraf

a strict prison sentence

een structurele, brongerichte aanpak

a structured, resource-oriented approach

een struik aan de rand van de open plek trilde

a bush on the edge of the clearing was shaking

een student

a student

een stukje krijt

a piece of chalk

een taal leren

to learn a language

een tafel

a table

Een tafel voor drie aub.

A table for three please.

Een tafel voor één, alstublieft.

A table for one, please.

Een tafel voor twee aub.

A table for two please.

Een tafel voor vier aub.

A table for four please.

een tak die zo dik was als een python

a branch that was as thick as a python

een technisch deskundige

a technical expert

een tegenaanwijzing

a counter-indication

een televisie

a television

een test omgeving

a test environment

Een thee met melk, alstublieft.

A tea with milk, please.

Een ticket naar Londen alstublieft.

A ticket to London please.

Een ticket naar Parijs, alstublieft.

One ticket to Paris, please.

een tijdelijke melding

a temporary notification

een tijdperk

an era

een toename van oorsuizen

an increase in tinnitus

een toeschouwer

a spectator

een toezegging

a commitment

een tolk

an interpreter

een toneelvereniging

a theater association

een toonaangevend bedrijf

a leading company

Een toorts is een stok die door middel van vuur licht geeft.

A torch is a stick that gives light by means of fire.

een tor

a beetle

een touw

a rope

een tovenaar

a wizard

een toverdrank

a magic potion

een treuzelaar dat klopt, dat is waar

a liar that is right, that’s true

een troef

an asset