Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
Een kaars is gemaakt van was.
A candle is made of wax.
een kamer
a room
een kan water
a jug of water
een kanttekening
a side note
een kar die ratelt op de keien
a cart that rattles on the cobblestones
een kat
a cat
Een kat komt altijd op z’n pootjes terecht.
A cat always lands on its feet.
een kater
a hangover
een keeper
a goalkeeper
een keer
once
een keerpunt
a turning point
een kei
a boulder
een kelder
a basement
een kennis
a knowledge
een kerst
a Christmas
Een kettingbotsing gebeurde tijdens de spits.
A pile-up happened during rush hour.
een kettingzaag
a chainsaw
een keuken
a kitchen
een kinderwagen
a stroller
een kip
a chicken
een klaplong
a collapsed lung
een klasgenoot
a classmate
Een kledinghanger is een stuk hout, metaal of kunststof, in de vorm van de menselijke schouders en heeft een haak aan de bovenzijde.
A clothes hanger is a piece of wood, metal or plastic, in the shape of the human shoulders and has a hook on the top.
een klein beetje zuurdeeg
a little bit of yeast
een klein erf
a small yard
een klein flesje knalrode nagellak
a small bottle of bright red nail polish
een klein implantaat
a small implant
een klein restaurant
a small restaurant
een klein ventje met muiskleurig haar
a little guy with mouse-coloured hair
een klein weiland
a small meadow
een klein, rond spiegeltje
a small round mirror
een kleine afwijking naar links
a small deviation to the left
een kleine auto
a small car
een kleine brand
a small fire
Een kleine vonk kan een grote vlam worden.
A tiny spark may become a great flame.
een klinker
a vowel