Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1127) C (201) D (3950) E (1472) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (390) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1102) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
de maanden
the months
de maanden mei en juni
the months of May and June
de maat
the measure (short form)
de maatregel
the measure
De maatregel is een preventieve actie tegen spieken.
The measure is a preventative action against cheating.
de maatschappij
the society
de maatschappijen
the companies
de maatstaven
the standards
de machine
the machine
de macht van de adel
the power of the nobility
de machten
the powers
de magneet
the magnet
de magnetron
the microwave
de maïs
the sweetcorn
de make-up
the makeup
de malen
the times
de man
the man
de man
the husband
De man had pijn op zijn borst.
The man had pain in his chest.
de man in de straat
the man in the street
De man is getrouwd.
The man is married.
De man vloog uit de bocht op het circuit.
The man flew out of the bend on the circuit.
De man wil de hamburger met kaas, appels en bananen.
The man wants the hamburger with cheese, apples and bananas.
De man wil de kaas.
The man wants the cheese.
De man wil de kip met kaas.
The man wants the chicken with cheese.
De man wil de kip.
The man wants the chicken.
de manager
the manager
de mand
the basket
de mandarijn
the mandarin
de manier
the way
de maniok
the cassava
de mannelijke vriend
the male friend
de manuele aanduidingen
the manual indications
de marge
the margin
de markt
the market
de markten
the markets