Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1127) C (201) D (3950) E (1472) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (466) M (718) N (390) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1102) T (1086) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
de muizen
the mice
de mus
the sparrow
de muur
the wall
De muur is ondoordringbaar.
The wall is impenetrable.
de muziek
the music
De muziek lokt toeristen naar het plein.
The music lures tourists to the square.
de naad
the seam
De naad is los.
The seam is loose.
de naam
the name
de naam van
the name of
De naam van mijn oudste dochter is Mary.
My oldest daughter’s name is Mary.
De naam van mijn oudste zoon is Tom.
My oldest son’s name is Tom.
de naam, voornaam en de geboortedatum
the surname, first name and date of birth
de naamregel
the byline
De naast de deur woont alleen.
The man next door lives alone.
de nabijheid
the closeness
de nacht
the night
de nachtclub
the nightclub
de nachten
the nights
de nachtpon
the nightgown
de nagels
the nails
de naleving van de planning
compliance with the plan
de namiddag
the late afternoon
de nationalisten
the nationalists
de nationaliteit
the nationality
de natuur
the nature
de navel
the belly button
de nederlaag
the defeat
de nederzetting
the settlement
De nederzetting ligt aan de rivier.
The settlement is by the river.
de neef
the cousin
de neerslag
the precipitation
de nek
the neck
de nest
the nest
De netbeheerder onderhoudt het netwerk.
The network operator maintains the network.
De netbeheerder vernieuwt het netwerk regelmatig.
The network operator regularly upgrades the network.