Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - H

0 (1) 1 (8) 2 (4) A (1836) B (702) C (1179) D (820) E (503) F (665) G (407) H (1019) I (1710) J (119) K (77) L (483) M (672) N (341) O (380) P (853) Q (32) R (515) S (1702) T (6794) U (155) V (124) W (1100) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
he studies hij studeert
He studies maths. Hij studeert wiskunde.
He takes off his gloves. Hij stroopt zijn handschoenen af.
He takes off his shoes. Hij stroopt zijn schoenen af.
He thought about how he had been persecuted and despised, and now he heard them all say he was the most beautiful of all the birds. Het dacht aan, hoe het vervolgd en bespot was, en hoorde nu allen zeggen, dat het de mooiste van al die mooie vogels was.
He took a piece of chalk and wrote on the board. Hij nam een krijtje en schreef op het bord.
He took advantage of my ignorance and deceived me. Hij profiteerde van mijn onwetendheid en bedroog me.
He tried to hit the ball. Hij probeerde de bal te treffen.
He tried to stand up. Hij trachtte op te staan.
He tripped over a stone. Hij is over een steen gestruikeld.
He tripped over his own feet. Hij is gestruikeld over zijn eigen voeten.
He turned his back on me when I needed him most. Hij keerde me de rug toe wanneer ik hem het meeste nodig had.
He turned out to be exceptionally gifted. Hij bleek buitengewoon begaafd.
He turned traitor. Hij is een verrader geworden.
He turned up an hour later. Hij kwam een uur later opdagen.
He used cheese to lure mice. Hij gebruikte kaas om muizen te lokken.
He violated a law. Hij heeft een wet overtreden.
He walked to the castle with great strides. Hij liep met grote passen naar het kasteel.
He walked towards them with great strides and waving arms. Hij liep met grote passen en maaiende armen op hen af.
He walks to the classroom. Hij loopt naar het klaslokaal.
He wants to buy a car. Hij wil een auto kopen.
He wants to join. Hij wil graag aanschuiven.
He wants to learn to cook. Hij wil leren koken.
he was hij was
He was a great admirer of Albert Einstein. Hij was een groot bewonderaar van Albert Einstein.
He was a very wise, rich and powerful king. Hij was een zeer wijs, rijk en machtig koning.
he was angry that I hadn’t done it hij was boos dat ik het niet deed
He was arrested for fencing stolen goods. Hij werd gearresteerd voor heling.
He was badly wounded. Hij was zwaar gewond.
He was born around 1980. Hij werd geboren omstreeks 1980.
He was born on May 28. Hij werd geboren op 28 mei.
He was bullied by his friends at school. Hij werd gepest door zijn vrienden op school.
He was caught lying. Hij werd betrapt op liegen.
He was caught red-handed with the stolen goods. Hij werd op heterdaad betrapt met de gestolen goederen.
He was cheating. Hij bedroog.
He was crushed by the bad news. Hij was verpletterd door het slechte nieuws.