Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - H

0 (2) 1 (14) 2 (9) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2050) B (738) C (1239) D (852) E (540) F (743) G (441) H (1127) I (1981) J (126) K (82) L (521) M (738) N (382) O (447) P (893) Q (36) R (534) S (1864) T (7148) U (161) V (129) W (1204) X (4) Y (378) Z (21)
English Dutch Recording Learn
He has drool on his chin. Hij heeft kwijl op zijn kin.
He has experience in the operation of various businesses. Hij heeft ervaring in de uitbating van verschillende bedrijven.
He has just come back. Hij is net teruggekomen.
He has just left. Hij is net weggegaan.
He has long hair. Hij heeft lang haar.
He has lost interest in politics. Hij verloor de belangstelling voor politiek.
He has no respect for authority. Hij heeft geen respect voor gezag.
He has not yet recovered consciousness. Hij is nog niet bij bewustzijn gekomen.
He has pimples. Hij heeft puisten.
He has powerful arms. Hij heeft krachtige armen.
He has repented and now lives as a father in an abbey. Hij heeft zich bekeerd en woont nu als pater in een abdij.
he has to hij moet
He has two children. Hij heeft twee kinderen.
He has two convictions. Hij heeft twee veroordelingen.
He hasn't yet responded to my email. Hij heeft nog niet op mijn e-mail gereageerd.
He immediately fell for the trick question. Hij trapte meteen in de strikvraag.
He insisted. Hij heeft aangedrongen.
He insists on a quick solution. Hij dringt aan op een snelle oplossing.
He interrupted the speaker with frequent questions. Hij onderbrak de spreker telkens met vragen.
he is hij is
He is a bad person. Hij is een slecht persoon.
He is a big coward. Hij is een grote lafaard.
He is a brave man. Hij is een dappere man.
He is a cheater. Hij is een bedrieger.
He is a fast runner. Hij kan snel rennen.
He is a fool. Hij is een dwaas.
He is a good writer. Hij is een goede schrijver.
He is a mighty sorcerer. Hij is een machtige tovenaar.
He is accused of illegally renting out the property. Hij wordt ervan beschuldigd het pand illegaal te verhuren.
He is all alone abroad. Hij zit moederziel alleen in het buitenland.
He is always at the front of the line. Hij staat altijd vooraan in de rij.
he is always boasting about that daar loopt hij altijd over te pochen
He is always punctual. Hij is altijd op tijd.
He is angry. Hij is nijdig.
he is approaching hij nadert
He is at the restaurant. Hij is in het restaurant.