Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Search
Search
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Dictionary
English-Dutch Dictionary - H
Primary tabs
English-Dutch
Dutch-English
Dialogues
0
(1)
1
(8)
2
(4)
3
(1)
4
(1)
A
(1811)
B
(693)
C
(1165)
D
(812)
E
(500)
F
(654)
G
(400)
H
(994)
I
(1698)
J
(119)
K
(75)
L
(477)
M
(672)
N
(342)
O
(376)
P
(844)
Q
(32)
R
(508)
S
(1689)
T
(6705)
U
(154)
V
(124)
W
(1092)
X
(4)
Y
(337)
Z
(14)
English
Dutch
Recording
Learn
He has dishonored the family.
Hij heeft de familie onteerd.
Learn
He has drool on his chin.
Hij heeft kwijl op zijn kin.
Learn
He has experience in the operation of various businesses.
Hij heeft ervaring in de uitbating van verschillende bedrijven.
Learn
He has just come back.
Hij is net teruggekomen.
Learn
He has just left.
Hij is net weggegaan.
Learn
He has long hair.
Hij heeft lang haar.
Learn
He has lost interest in politics.
Hij verloor de belangstelling voor politiek.
Learn
He has no respect for authority.
Hij heeft geen respect voor gezag.
Learn
He has not yet recovered consciousness.
Hij is nog niet bij bewustzijn gekomen.
Learn
He has pimples.
Hij heeft puisten.
Learn
He has powerful arms.
Hij heeft krachtige armen.
Learn
He has repented and now lives as a father in an abbey.
Hij heeft zich bekeerd en woont nu als pater in een abdij.
Learn
He has two children.
Hij heeft twee kinderen.
Learn
He has two convictions.
Hij heeft twee veroordelingen.
Learn
He insisted.
Hij heeft aangedrongen.
Learn
He insists on a quick solution.
Hij dringt aan op een snelle oplossing.
Learn
He interrupted the speaker with frequent questions.
Hij onderbrak de spreker telkens met vragen.
Learn
he is
hij is
Learn
He is a bad person.
Hij is een slecht persoon.
Learn
He is a big coward.
Hij is een grote lafaard.
Learn
He is a brave man.
Hij is een dappere man.
Learn
He is a fast runner.
Hij kan snel rennen.
Learn
He is a fool.
Hij is een dwaas.
Learn
He is a good writer.
Hij is een goede schrijver.
Learn
He is a mighty sorcerer.
Hij is een machtige tovenaar.
Learn
He is all alone abroad.
Hij zit moederziel alleen in het buitenland.
Learn
he is always boasting about that
daar loopt hij altijd over te pochen
Learn
He is always punctual.
Hij is altijd op tijd.
Learn
He is angry.
Hij is nijdig.
Learn
he is approaching
hij nadert
Learn
He is being bullied at school.
Hij wordt gepest op school.
Learn
He is chubby.
Hij is mollig.
Learn
He is coming to live with us.
Hij komt bij ons wonen.
Learn
He is dependent on his father.
Hij is afhankelijk van zijn vader.
Learn
He is dishonored.
Hij is onteerd.
Learn
He is eating.
Hij eet.
Learn
Pagination
First page
« First
Previous page
‹ Previous
…
Page
4
Page
5
Page
6
Page
7
Current page
8
Page
9
Page
10
Page
11
Page
12
…
Next page
Next ›
Last page
Last »