Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1829) B (700) C (1177) D (817) E (503) F (661) G (406) H (1007) I (1708) J (119) K (77) L (480) M (672) N (341) O (379) P (850) Q (32) R (513) S (1697) T (6758) U (155) V (123) W (1099) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
A table for four please. Een tafel voor vier aub.
A table for one, please. Een tafel voor één, alstublieft.
A table for three please. Een tafel voor drie aub.
A table for two please. Een tafel voor twee aub.
a tail een staart
a tall woman een lange vrouw
a tapestry een wandkleed
a tattered, frayed wizard hat een verfomfaaide, gerafelde tovenaarshoed
a tea een thee
A tea with milk, please. Een thee met melk, alstublieft.
a teacher een leraar
a team een team
a tear (rip or split) een scheur
a technical expert een technisch deskundige
a television een televisie
a temporary notification een tijdelijke melding
a test environment een test omgeving
a textbook een leerboek
a textbook example een schoolvoorbeeld
a theater een theater
a theater association een toneelvereniging
a theme park een themapark
a theory een theorie
a thick layer of soot een dikke roetlaag
a thick woolen balaclava een dikke wollen bivakmuts
a thief een dief
a third een derde
a thorn een doorn
a thorough analysis een gedegen analyse
A ticket to London please. Een ticket naar Londen alstublieft.
a time een tijd
a tin of brown shoe polish een blikje bruine schoensmeer
A tiny spark may become a great flame. Een kleine vonk kan een grote vlam worden.
a tip een fooi
a tip of ten euros een fooi van tien euro
a tirade of abuse een scheldtirade