Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

1 (8) 2 (4) A (1842) B (702) C (1180) D (820) E (504) F (667) G (408) H (1023) I (1717) J (119) K (77) L (483) M (674) N (342) O (383) P (854) Q (32) R (515) S (1707) T (6805) U (155) V (124) W (1101) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
a splash een plons
a spoon een lepel
a squat een kraakpand
a squid een inktvis
A squirrel hid among the branches. Een eekhoorntje verstopte zich tussen de takken.
a stabbing with a utility knife een steekpartij met een breekmes
a stadium een stadion
a stage een podium
a stapler een nietje
a statement that cannot be approved under any circumstances een uitspraak die onder geen beding goed te keuren valt
a station een station
a steak een biefstuk
a steaming cup een dampende beker
a steel een staal
A stitch in time saves nine. Voorkomen is beter dan genezen.
A storm breaks loose. Een storm barst los.
A storm prevented the plane from taking off. Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.
a straw een rietje
a stray cat een zwerfkat
A stray cat came into our garden. Een zwerfkat kwam naar onze tuin.
a stray dog een zwerfhond
a strict prison sentence een strenge gevangenisstraf
a strike notice een stakingsaanzegging
a strip of fabric een reep stof
a strip of land een reep land
a stroller een kinderwagen
a strong team een hecht team
a stronger defense een sterkere defensie
a structured, resource-oriented approach een structurele, brongerichte aanpak
a student een student
a stunning scene een verbluffend tafereel
a subject een onderwerp
a sugar een suiker
a suicide note een afscheidsbrief
a suitcase een koffer
a sullen face een nors gezicht