Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1829) B (700) C (1177) D (817) E (503) F (661) G (406) H (1007) I (1708) J (119) K (77) L (480) M (672) N (341) O (379) P (850) Q (32) R (513) S (1697) T (6758) U (155) V (123) W (1099) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
a stapler een nietje
a statement that cannot be approved under any circumstances een uitspraak die onder geen beding goed te keuren valt
a station een station
a steak een biefstuk
a steaming cup een dampende beker
a steel een staal
A stitch in time saves nine. Voorkomen is beter dan genezen.
A storm breaks loose. Een storm barst los.
A storm prevented the plane from taking off. Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.
a straw een rietje
a stray cat een zwerfkat
A stray cat came into our garden. Een zwerfkat kwam naar onze tuin.
a stray dog een zwerfhond
a strict prison sentence een strenge gevangenisstraf
a strike notice een stakingsaanzegging
a strip of fabric een reep stof
a strip of land een reep land
a stroller een kinderwagen
a strong team een hecht team
a stronger defense een sterkere defensie
a structured, resource-oriented approach een structurele, brongerichte aanpak
a student een student
a stunning scene een verbluffend tafereel
a subject een onderwerp
a sugar een suiker
a suicide note een afscheidsbrief
a suitcase een koffer
a sullen face een nors gezicht
a support base een draagvlak
a survey een rondvraag
a sustainable approach een duurzame omgang
a sweet little black cat een lieve, kleine, zwarte kat
a sweet pepper een zoete peper
a sweet, small, black kitten een lief, klein, zwart katje
a sympathetic sound een meelevend geluidje
a table een tafel