Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (692) C (1166) D (813) E (500) F (655) G (402) H (994) I (1698) J (119) K (76) L (479) M (672) N (341) O (377) P (844) Q (32) R (507) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
a torch een zaklamp
A torch is a stick that gives light by means of fire. Een toorts is een stok die door middel van vuur licht geeft.
A tortoise is slow. Een schildpad is traag.
a tractor een tractor
a trade war een handelsoorlog
a trailer een aanhangwagen
a translator een vertaler
a trap een valkuil
a trap een valstrik
A tray full of things that looked horribly similar to human nails. Een dienblad vol dingen die gruwelijk veel op menselijke nagels leken.
a tree snake een boomslang
a turning point een keerpunt
a twisted smile een verwrongen glimlach
A typical Greek pays only seven times a year with his bank card at the store. Een doorsnee Griek betaalt slechts zeven maal per jaar met zijn bankkaart in de winkel.
a university een universiteit
a vacation een vakantie
a vacuum cleaner een stofzuiger
a van een bestelwagen
a vegetable een groente
a very beautiful and nice language een heel mooie en leuke taal
a very compassionate person een zeer meelevend persoon
a very large head een heel groot hoofd
a very pretty woman een heel knappe vrouw
a very reasonable price een heel schappelijk prijsje
a very strong field of participants een zeer sterk deelnemersveld
a village een dorp
a violation of democracy een schending van de democratie
a violent man een gewelddadige man
a voiceless consonant een stemloze consonant
a vowel een klinker
a waiter een ober
a waitress een serveerster
a wardrobe een garderobe
a warehouse een magazijn
a washing machine een wasmachine
a waste bin een afvalbak