Dutch-English Dictionary - O

0 (2) 1 (17) 2 (8) A (760) B (1159) C (210) D (4159) E (1653) F (206) G (959) H (2458) I (1495) J (308) K (792) L (471) M (783) N (424) O (848) P (537) Q (2) R (406) S (1128) T (1136) U (202) V (1339) W (1240) X (3) Y (88) Z (1028)

Dutch	English	Learn
ontwikkelprocessen	development processes	Learn
ontzag	awe	Learn
ontzettend	terribly	Learn
onverantwoord	irresponsible	Learn
onverbiddelijk	unrelenting	Learn
onverdraagzaamheid	intolerance	Learn
onvermijdelijk	inevitable	Learn
onverschillig	indifferent	Learn
onverwacht	unexpected	Learn
onvoldoende	inadequate	Learn
onvoltooid	unfinished	Learn
onvoltooid verleden tijd	simple past tense	Learn
onvoorspelbaar	unpredictable	Learn
onvoorstelbaar	unimaginable	Learn
onvrede	dissatisfaction	Learn
onwaarschijnlijk	unlikely	Learn
onwankelbaar	unshakable	Learn
onweer	thunderstorm	Learn
onweerlegbaar	irrefutable	Learn
onwetendheid	ignorance	Learn
onwettig	illegal	Learn
onwezenlijk	unreal	Learn
onze	our (inflected form)	Learn
Onze botten zijn wit.	Our bones are white.	Learn
Onze dochter heeft haar vinger verbrand aan een lucifer.	Our daughter burned her finger on a match.	Learn
Onze familie heeft de uitbating van dit restaurant overgenomen.	Our family has taken over the operation of this restaurant.	Learn
Onze gemeente komt elke zondag samen.	Our congregation gathers every Sunday.	Learn
Onze grootste financier heeft zich teruggetrokken.	Our largest financier has withdrawn.	Learn
Onze hoofdstad wil met deze stunt een plaats afdwingen in de Europese gastronomische scène.	With this stunt, our capital wants to secure a place in the European gastronomic scene.	Learn
Onze klas is geselecteerd voor een excursie.	Our class has been selected for a field trip.	Learn
Onze medewerkers zijn vriendelijk.	Our employees are friendly.	Learn
Onze opdracht is niet eenvoudig	our job is not easy	Learn
onze taak	our task	Learn
Onze zus heet Léa.	Our sister is called Léa.	Learn
onzedelijk	lewd	Learn
onzichtbaar	invisible	Learn