Dutch-English Dictionary - O

1 (9) 2 (4) A (735) B (1149) C (203) D (4040) E (1522) F (204) G (933) H (2337) I (1357) J (289) K (779) L (467) M (731) N (412) O (823) P (530) Q (2) R (399) S (1120) T (1123) U (196) V (1303) W (1155) X (3) Y (88) Z (975)

Dutch	English	Learn
ons	our	Learn
Ons aanspreekpunt is altijd bereikbaar per telefoon.	Our contact point is always reachable by phone.	Learn
Ons huis is hier.	Our house is here.	Learn
ons landhuis	our country house	Learn
onschuld	innocence	Learn
onschuldig	innocent	Learn
onsterfelijk	immortal	Learn
onstuimige	turbulent	Learn
ontbering	hardship	Learn
ontberingen	hardships	Learn
ontbijt	breakfast	Learn
ontbijten	to have breakfast	Learn
ontbrak	was missing	Learn
ontbrandt	ignites	Learn
ontbreken	lack	Learn
ontbrekende	missing	Learn
ontbrekende vingers	missing fingers	Learn
ontdekken	explore	Learn
ontdekking	discovery	Learn
ontdekkingen	discoveries	Learn
ontdekt	discovered	Learn
ontduiking	evasion	Learn
onteerd	dishonoured	Learn
onteerde	disgraced (inflected form)	Learn
ontfutselen	to pilfer	Learn
ontgaan	escaped	Learn
ontgoocheld	disappointed	Learn
ontgoochelen	to disappoint	Learn
ontgoochelend	disappointing	Learn
ontgoocheling	disappointment	Learn
ontgrendelen	to unlock	Learn
onthaal	reception	Learn
ontheemd	displaced	Learn
onthoofd	decapitated	Learn
onthoofde	decapitated (inflected form)	Learn
onthuld	revealed (past participle)	Learn