Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

1 (9) 2 (4) A (737) B (1151) C (203) D (4045) E (1528) F (204) G (934) H (2342) I (1363) J (291) K (779) L (467) M (732) N (413) O (824) P (530) Q (2) R (399) S (1120) T (1124) U (196) V (1306) W (1157) X (3) Y (88) Z (976)
Dutch Recording English Learn
Hij zit in de auto.
He is in the car.
Hij zit moederziel alleen in het buitenland.
He is all alone abroad.
Hij zocht beschutting tegen de regen.
He sought shelter from the rain.
Hij zocht naar de sleutel.
He looked for the key.
Hij zocht zijn sleutels.
He looked for his keys.
Hij zweeg tijdens de vergadering.
He kept silent during the meeting.
hijgend
panting
hijgt
is panting
hijs
hoist
hijskraan
crane
Himalaya
Himalayas
hing
hung
hinken
to limp
hinkte
limped
historisch
historic
historische
historic (long form)
Hitler
Hitler (surname)
hitte
heat
hittegolf
heat wave
hobbelige
bumpy
hobby
hobby
hobby’s
pastimes
hoe
how
Hoe afhankelijk bent u van elektriciteit?
How reliant are you on electricity?
Hoe bedoel je?
What do you mean?
Hoe ben je erachter gekomen waar ik woon?
How did you find out where I live?
Hoe beslissen we?
How do we decide?
Hoe bevalt deze stad u?
How do you like this town?
Hoe bevalt het je?
How do you like it?
Hoe bevalt je baan?
How’s the job?
Hoe doe je dat met je hand?
How are you doing that with your hand?
Hoe durf je zulke leugens uit te kramen!
How dare you utter such lies!
Hoe eerder hoe beter.
The sooner the better.
Hoe ga je reageren?
How will you respond?
Hoe gaan de zaken?
How are things going?
Hoe gaat het met je vader?
How is your dad?