Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (724) B (1134) C (202) D (3987) E (1478) F (204) G (926) H (2262) I (1326) J (285) K (775) L (466) M (719) N (392) O (816) P (529) Q (2) R (395) S (1114) T (1100) U (194) V (1271) W (1139) X (3) Y (88) Z (939)
Dutch Recording English Learn
het schoolbord
the blackboard
het schot
the shot
het schoteltje
the saucer
het schuim
the foam
het semester
the semester
het signaal
the signal
het sinaasappelsap
the orange juice
het sipste gezicht
the saddest face
het slachtoffer
the victim
het slechte weer
the bad weather
het slokje
the sip (diminutive)
het slot
the lock
het slotlied
the closing song
Het smelten van de poolkappen kan bijdragen aan het stijgen van het zeeniveau.
Melting polar icecaps could also contribute to an increase in sea levels.
Het sneeuwde een beetje vorige nacht.
It snowed a little last night.
Het sneeuwt.
It’s snowing.
het snoep
the candy
het sollicitatiegesprek
the job interview
het spandoek
the banner
Het spat uit elkaar.
It shatters to pieces.
Het speelgoed waarmee de jongen speelde is stuk.
The toy the boy was playing with is broken.
het spek
the bacon
het spel
the game
Het spel werd spannend.
The game became exciting.
het spelen
playing
Het spierweefsel is flexibel.
The muscle tissue is flexible.
het spijbelen
the truancy
Het spijt me.
I’m sorry.
Het spijt mij dat ik te laat ben.
Sorry to be late.
Het spookhuis jaagt kinderen de stuipen op.
The haunted house scares the kids stiff.
het sprookje
the fairy tale
het staal
the steel
Het stadion werd overspoeld met honkbalfans.
The stadium was flooded with baseball fans.
het stadium
the stadium
het startsein
the starting signal
Het startsein bracht iedereen in beweging.
The start got everyone moving.