Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)

Dutch	English	Learn
het procent	the percent	Learn
het proces	the process	Learn
het product	the product	Learn
Het product moet deugdelijk zijn om te verkopen.	The product must be of good quality to sell.	Learn
het profiel	the profile	Learn
het programma	the program	Learn
het project	the project	Learn
Het project is een initiatief van de gemeenschap.	The project is a community initiative.	Learn
Het project kan wel alleen slagen als voldoende andere bedrijven mee op de kar springen.	The project can only succeed if enough other companies jump on the bandwagon.	Learn
het protest	the protest	Learn
het puin	the debris	Learn
het punt	the point	Learn
het raadhuis	the town hall	Learn
het raadhuis met een pomp ervoor	the town hall with a pump in front of it	Learn
het raadsel	the mystery; riddle	Learn
het raam	the window (frame)	Learn
het raamkozijn	the window frame	Learn
het racisme	the racism	Learn
het recht	the right	Learn
het reekshoofd	the seed (in a competition)	Learn
Het regent niet.	It’s not raining.	Learn
Het regent niet. Het sneeuwt.	It’s not raining. It’s snowing.	Learn
Het repareren van de fiets bleek een peulenschil te zijn.	Fixing the bike turned out to be a piece of cake.	Learn
het restaurant	the restaurant	Learn
het resultaat	the result; the outcome	Learn
het revolver	the revolver	Learn
het riet	the reed	Learn
het riool	the sewer	Learn
het risico	the risk	Learn
het Rode Kruis	the Red Cross	Learn
Het roemruchte verleden vormt onze identiteit.	The illustrious past shapes our identity.	Learn
het roet	the soot	Learn
het ruggenmerg	the bone marrow	Learn
het ruggenmerg	the spinal cord	Learn
het ruggenmergletsel	the spinal cord injury	Learn
het ruimteschip	the spaceship	Learn