Dutch-English Dictionary - E

1 (9) 2 (4) A (735) B (1149) C (203) D (4040) E (1522) F (204) G (933) H (2337) I (1357) J (289) K (779) L (467) M (731) N (412) O (823) P (530) Q (2) R (399) S (1120) T (1123) U (196) V (1303) W (1155) X (3) Y (88) Z (975)

Dutch	English	Learn
Engelse persoon	English person (someone from England)	Learn
Engelse taal	English language	Learn
engeltje	angel (diminutive)	Learn
enig	any	Learn
enige	only	Learn
enige haast is daarom wel geboden	some haste is therefore required	Learn
Enige kinderen kwamen de tuin inlopen	Some children ran into the garden	Learn
enigen	some	Learn
enigszins	somewhat	Learn
enkel	single	Learn
enkel	ankle	Learn
enkel	only	Learn
Enkel mensen van een aanzienlijke verwaandheid schrijven boeken.	Only men of considerable vanity write books.	Learn
enkele	single (long form)	Learn
enkele	a few	Learn
enkele keren	a few times	Learn
Enkele reis, graag.	A one-way ticket, please.	Learn
enkele ruiten	some windows	Learn
enkele zeer nauwkeurige protocollen	some very precise protocols	Learn
enkelen	a few	Learn
Enkelen beweren alles te weten.	Some claim to know everything.	Learn
enorm	enormous	Learn
enorm	greatly	Learn
enorme	enormous (inflected form)	Learn
enthousiast	enthusiastic	Learn
enthousiaste	enthusiastic (inflected form)	Learn
envelop	enveloppe	Learn
enz.	etc.	Learn
epidemie	epidemic	Learn
er	there	Learn
er	looks (part 2)
Er bestaat een goede afzetmarkt voor die artikelen.	There is a good market for these articles.	Learn
Er bestaat ook zoiets als toeval.	There is also such a thing as coincidence.	Learn
Er bleef geen enkel stukje over.	Not a single piece was left.	Learn
Er dient veel informatie verzameld te worden	There should be a lot of information gathering.	Learn
er glibberde een handvol slakken uit zijn mond	a handful of snails slipped out of his mouth	Learn