Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1341) B (611) C (979) D (671) E (432) F (563) G (332) H (810) I (1367) J (101) K (66) L (420) M (580) N (314) O (328) P (722) Q (29) R (433) S (1464) T (5881) U (122) V (114) W (851) Y (300) Z (13)
English Dutch Recording Learn
we went

wij gingen

We went shopping together.

We gingen samen winkelen.

We went to the park to play baseball.

We gingen naar het park om te honkballen.

we were

wij waren

We were aware of what was going on.

We wisten wat er gaande was.

We were going to visit an old lady.

We zouden een oude dame gaan bezoeken.

We were in love.

We waren verliefd.

We were just being honest.

We waren alleen maar eerlijk.

We were so excited that we couldn’t sit still.

We waren zo opgewonden dat we niet stil konden zitten.

we will get your trunk

wij halen je hutkoffer

We will have a math quiz tomorrow.

We hebben morgen een wiskunde toets.

We will not fail.

We zullen niet falen.

we will recapture it

we zullen die heroveren

We will try that!

Dat zullen wij eens proberen!

We will understand it afterwards.

Nadien zullen we het begrijpen.

We would like to draw attention to the fact that there is no definitive data yet.

We willen de aandacht vestigen op het feit dat er nog geen definitieve gegevens zijn.

We're going to find out.

We zullen erachter komen.

We've got to start somewhere.

We moeten ergens beginnen.

We've made a deal.

We hebben een overeenkomst gesloten.

weak

zwak

weak (long form)

zwakke

weaker

zwakkere

weakest

zwaksten

weakest

zwakste

wealth

rijkdom

weapon

wapen

weapons

wapens

wear; carry (1st person singular)

draag

wears; carries (3rd person singular)

draagt

weary

moede

weather

weer

weather conditions

weersomstandigheden

weather forecast

weerbericht

website

website

website development

website development

websites

websites