Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (693) C (1165) D (812) E (500) F (654) G (400) H (994) I (1698) J (119) K (75) L (477) M (672) N (342) O (376) P (844) Q (32) R (508) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
Was anyone hurt? Was er iemand gewond?
was bitten gebeten
was growing groeide
Was it raining on your wedding day? Was het aan het regenen op jullie trouwdag?
was missing ontbrak
was radiant straalde
was right klopte
was setting onderging
was shaking trilde
was silent zweeg
was snowing sneeuwde
was sponging afsponste
Was that decision overdone? Was die beslissing overdreven?
Was the book you were reading yesterday in French or English? Was het boek dat je gisteren las in Frans of Engels?
wash spoel
wash was
washer wasser
washes wast
washing machine wasmachine
washing up afwas
wasps wespen
waste afval
waste verspil
waste-paper basket prullenbak
wasting aan het verspillen
watch out (part 2, imperative 2nd person singular) let
watch out (2nd person singular) oplet
watch out (part 1, imperative 2nd person singular) op
watched gekeken
watched keken
watches kijkt
water water
water cannon waterkanon
Water changes into steam. Water verandert in stoom.
water drops waterdruppels
Water is a source of life. Water is een bron van leven.