Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) A (1834) B (701) C (1179) D (820) E (503) F (665) G (407) H (1018) I (1708) J (119) K (77) L (483) M (672) N (341) O (380) P (853) Q (32) R (515) S (1701) T (6785) U (155) V (124) W (1100) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
The fence is made of wood. De omheining is van hout gemaakt.
the fennel de venkel
the ferrets de fretten
the ferry de pont
the festival het festival
the fever de koorts
the fiber-optic network het glasvezelnetwerk
the fickleness de wispelturigheid
the field het veld
the field of digital travel information het gebied van digitale reisinformatie
the field of expertise het vakgebied
the fields de velden
the fight het gevecht
the fight against crime de bestrijding van criminaliteit
the files de bestanden
the fillet de filet
the film de film
the film camera de filmcamera
the films de films
the filth de vuiligheid
the fin de vin
the final decision de uiteindelijke beslissing
the final recipient de eindbestemmeling
the financial career de geldelijke carrière
the findings de vaststellingen
the fine de boete
The fines for stubborn speed offenders are rising. De boetes voor hardleerse snelheidsovertreders stijgen.
the finger de vinger
the fingers de vingers
the finish de afwerking
the fire het vuur
the fire and the smoke het vuur en de rook
the fire brigade de brandweer
The fire devoured the house. Het vuur verslond het huis.
The fire had a devastating effect. De brand had een verwoestend effect.
The fire has raged intensely. Het vuur heeft hevig gewoed.