Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (692) C (1166) D (813) E (500) F (655) G (402) H (994) I (1698) J (119) K (76) L (479) M (672) N (341) O (377) P (844) Q (32) R (507) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the forehead het voorhoofd
the foreigner de buitenlander
the foreskin de voorhuid
The foreskin protects the sensitive skin beneath. De voorhuid beschermt de gevoelige huid eronder.
the forest het bos
the forest fire de bosbrand
the forest fires de bosbranden
the forest fires are raging de bosbranden woeden
the forests de bossen
the fork de vork
the form het formulier
the formats de formaten
the fornication de ontucht
the fortune het fortuin
the foster child het pleegkind
The foster parents care lovingly for the child. De pleegouders zorgen liefdevol voor het kind.
The foster parents provide a safe home environment. De pleegouders bieden een veilige thuisomgeving.
The foster parents support the development of the child. De pleegouders ondersteunen de ontwikkeling van het kind.
the foul de overtreding
the foursome het viertal
the fox de vos
the fragrant herbs de geurige kruiden
The frame is made of wood. Het kader is van hout.
The frame is red. Het kader is rood.
the framework het kader
the framework de omkadering
the fraud de fraude
the French fries de friet
the french fries (diminutive) de frietjes
The French President skillfully evades questions about his love life. De Franse president weet de vragen over zijn liefdesleven vakkundig te ontwijken.
the Frenchman de Fransman
the fridge de koelkast
the friend de vriend
the friends de vrienden
the fright de schrik
The front axle of the train went off the rails. De voorste wielas van de trein raakte naast de sporen.