Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (991) D (685) E (434) F (568) G (334) H (820) I (1381) J (102) K (66) L (425) M (587) N (315) O (329) P (728) Q (29) R (435) S (1482) T (5919) U (124) V (115) W (856) Y (302) Z (13)
English Dutch Recording Learn
The funeral should be the highlight of an entire week dedicated to the king.

De begrafenis moet het orgelpunt worden van een gehele week gewijd aan de koning.

the fungus

de schimmel

the furniture

de meubels

the fuses

de zekeringen

the future

de toekomst

The future perfect tense can be difficult to conjugate in some languages.

De toekomende voltooide tijd kan in sommige talen moeilijk vervoegbaar zijn.

the gain

de baat

the game

het spel

The game became exciting.

Het spel werd spannend.

The game of baseball requires a glove, a bat and a ball.

Voor het honkbalspel zijn een handschoen, een knuppel en een bal nodig.

the game of chess

het schaakspel

the gamekeeper

de jachtopziener

The gamekeeper is responsible for the game.

De jachtopziener is verantwoordelijk voor het wild.

The gamekeeper saw a deer in the forest.

De jachtopziener zag een hert in het bos.

The gamekeeper takes care of the animals in the forest.

De jachtopziener zorgt voor de dieren in het bos.

the gannets

de genten

the gap

de reet

the gap; chink

de kier

the garage

de garage

the garden

de tuin

the garlic (short form)

de look

the garlic

de knoflook

the garlic bread

het knoflookbrood

the garment

het kledingstuk

the gas

het gas

the gas burner

de gaspit

the gas cooker

het gasstel

the gasoline

de benzine

the gate

de poort

the gates

de poorten

the Gaza Strip

de Gazastrook

the gear; the things

het gerei

the gearbox

de versnellingsbak

the geese

de ganzen

the gender

het geslacht

the gene

het gen