Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (2) 1 (13) 2 (8) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2100) B (749) C (1247) D (861) E (542) F (748) G (443) H (1137) I (1994) J (126) K (83) L (528) M (747) N (384) O (451) P (898) Q (36) R (538) S (1880) T (7211) U (162) V (129) W (1218) X (4) Y (380) Z (21)
English Dutch Recording Learn
a thorn een doorn
a thorn in the eye een doorn in het oog
a thorough analysis een gedegen analyse
A ticket to London please. Een ticket naar Londen alstublieft.
a time een tijd
a tin of brown shoe polish een blikje bruine schoensmeer
A tiny spark may become a great flame. Een kleine vonk kan een grote vlam worden.
a tip een fooi
a tip of ten euros een fooi van tien euro
a tirade of abuse een scheldtirade
a tissue een weefsel
a toad een pad
a toaster een broodrooster
a tomato een tomaat
A tomato juice, please. Tomatensap, alstublieft.
a toothpick een tandenstoker
a torch een zaklamp
A torch is a stick that gives light by means of fire. Een toorts is een stok die door middel van vuur licht geeft.
A tortoise is slow. Een schildpad is traag.
a tough guy een stoere kerel
a tractor een tractor
A tractor drives across the field. Een tractor rijdt over het veld.
a trade war een handelsoorlog
a trailer een aanhangwagen
a translator een vertaler
a trap een valkuil
a trap een valstrik
A tray full of things that looked horribly similar to human nails. Een dienblad vol dingen die gruwelijk veel op menselijke nagels leken.
a tree snake een boomslang
a trick question een strikvraag
a true blessing een ware zegen
a turning point een keerpunt
a TV een tv
a twisted smile een verwrongen glimlach
A typical Greek pays only seven times a year with his bank card at the shop. Een doorsnee Griek betaalt slechts zeven maal per jaar met zijn bankkaart in de winkel.
a university een universiteit