Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - Z

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1126) C (201) D (3950) E (1470) F (203) G (922) H (2237) I (1322) J (284) K (770) L (465) M (718) N (389) O (807) P (524) Q (2) R (393) S (1101) T (1085) U (194) V (1259) W (1135) X (3) Y (88) Z (928)
Dutch Recording English Learn
Ze heeft geen enkel talent.
She has no talent whatsoever.
Ze heeft geen kinderen.
She has no children.
Ze heeft hem gebeten.
She bit him.
Ze heeft het geleerd van haar ouders.
She learned it from her parents.
Ze heeft immers gelijk.
She is right after all.
Ze heeft stijl haar.
She has straight hair.
Ze heeft stuiptrekkingen.
She has convulsions.
Ze heeft twee kinderen.
She has two children.
Ze hielden stand ondanks de langdurige belegering.
They held out despite the prolonged siege.
Ze hoorden het slot knarsen.
They heard the lock creaking.
Ze hoorden het slot opengaan.
They heard the lock open.
Ze houdt heel erg van katten.
She really likes cats a lot.
Ze huilde van blijdschap toen ze hoorde dat haar zoon de vliegtuigcrash had overleefd.
She cried for joy when she heard that her son had survived the plane crash.
Ze is aan het tekenen.
She is drawing.
Ze is acht jaar oud.
She’s eight years old.
Ze is behoorlijk ziek.
She is quite ill.
Ze is bezig in de bijkeuken.
She is busy in the utility room.
Ze is buiten bewustzijn.
She is unconscious.
Ze is buitengewoon slim.
She is exceptionally smart.
Ze is echt nijdig dat ze geen loonsverhoging heeft gekregen.
She’s really pissed off that she wasn’t given a raise.
Ze is een goede moeder.
She is a good mother.
Ze is er niet.
She’s not there.
Ze is er zeker van in de toetsen te zullen slagen.
She is confident that she will pass the tests.
Ze is gaan winkelen.
She went shopping.
Ze is geen negenjarige assepoester meer.
She is no longer a nine-year-old Cinderella.
ze is geslaagd
she passed
Ze is gestruikeld en gevallen.
She has stumbled and fallen.
Ze is gestruikeld over haar woorden.
She stumbled over her words.
Ze is getrouwd toen ze 25 was.
She got married when she was twenty-five.
Ze is ginder al hé.
She’s already over there.
Ze is heel leergierig.
She is very eager to learn.
Ze is in een vergadering.
She’s at a meeting.
Ze is koddig.
She is funny.
Ze is net vertrokken.
She just left.
Ze is niet in de kamer.
She is not in the room.
Ze is niet zo oud als Mary.
She’s not as old as Mary.