Tom ging ervan uit dat het gratis was.
Tom ging iedere zondag met zijn ouders naar de kerk.
Tom haat scheren.
Tom had iets nodig.
Tom had Maria moeten beschermen.
Tom hakte de tak met een bijl af.
Tom heeft afgelopen zomer leren zwemmen.
Tom heeft al het sinaasappelsap opgedronken.
Tom heeft alle pizza’s betaald.
Tom heeft bekend.
Tom heeft drie boeken gepubliceerd.
Tom heeft drie honden.
Tom heeft drie kinderen die dokter zijn.
Tom heeft een aquarium.
Tom heeft een auto.
Tom heeft een direct bevel van een meerdere genegeerd.
Tom heeft een kwaadaardige tweelingbroer.
Tom heeft een mes in zijn hand.
Tom heeft geen gezag.
Tom heeft het niet gedaan.
Tom heeft hulp nodig.
Tom heeft iets nodig.
Tom heeft lang haar.
Tom heeft Maria bedrogen.
Tom heeft Mary nooit gemogen.
Tom heeft me bedrogen.
Tom heeft me gefeliciteerd.
Tom heeft meer hulp nodig.
Tom heeft meteen geantwoord.
Tom heeft minder kleding dan Mary.
Tom heeft niet gegeten.
Tom heeft niet genoeg gegeten.
Tom heeft niets gegeten.
Tom heeft niets gemeenschappelijk met ons.
Tom heeft niets te eten.