Tom drinkt minstens drie kopjes koffie per dag.
Tom drinkt niet meer.
Tom drinkt nooit wodka.
Tom drinkt vaak cognac.
Tom drinkt veel bier, net als Mary.
Tom drinkt.
Tom dronk een glas witte wijn, net als Mary.
Tom dronk meer dan Mary.
Tom dronk water.
Tom eet geen chocolade.
Tom eet meer spek dan Mary.
Tom eet veel rijst.
Tom en ik hebben elkaar al jaren niet gesproken.
Tom en ik hebben over allerlei dingen gepraat.
Tom en ik kennen elkaar al jaren.
Tom en ik lachten.
Tom en ik zijn op dezelfde dag geboren.
Tom en Maria vermomden zich als eekhoorns.
Tom en Mary hebben allebei blauwe ogen.
Tom en Mary hebben een oude boerderij gekocht.
Tom en Mary konden niet zoveel eten als ze wouden.
Tom en Mary logen allebei.
Tom en Mary lunchen niet vaak samen.
Tom en Mary wilden hun volledige leven tezamen zijn.
Tom en Mary wonen in dezelfde staat.
Tom en Mary wonen in dezelfde stad.
Tom en Mary wonen in hetzelfde gebouw.
Tom en Mary wonen op dezelfde verdieping.
Tom en Mary zetten hun drankjes neer en begonnen elkaar te kussen.
Tom gaat geen nieuwe auto kopen.
Tom gaat morgen winkelen.
Tom gaat nergens heen.
Tom gaat zijn huis verliezen.
Tom gaf Maria met tegenzin hetgeen waar ze om vroeg.
Tom geeft volgende week zaterdag een feestje.
Tom geloofde je.