Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (692) C (1166) D (813) E (500) F (655) G (402) H (994) I (1698) J (119) K (76) L (479) M (672) N (341) O (377) P (844) Q (32) R (507) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the effervescent tablet de bruistablet
the effort de inspanning
the efforts de inspanningen
the egg het ei
The egg is a symbol of fertility. Het ei is een symbool van vruchtbaarheid.
the eggcup de eierdop
the eggs de eieren
the elbow de elleboog
the elder tree de vlierboom
the elder trees de vlierbomen
the elderly old man de oude bejaarde man
The eldest son is the rightful heir. De oudste zoon is de rechtmatige erfgenaam.
the election de verkiezing
the elections de verkiezingen
the electrocution de elektrocutie
the electronic delivery platform het elektronisch afleverplatform
the electronic prescription het elektronisch voorschrift
the electronic system het elektronisch systeem
The elegant lady ordered a glass of red wine. De deftige dame bestelde een glas rode wijn.
the elephant de olifant
the elevation de verhoging
the elevator de lift
The elevator isn’t working. De lift is kapot.
the embassy de ambassade
the emergency het noodgeval
the emergency brake de noodrem
the emergency number het noodnummer
the emissions de uitstoot
the emperor de keizer
the emphasis de klemtoon
the employee de werknemer
the employees de werknemers
The employees are paid biweekly. De medewerkers worden elke twee weken betaald.
The employee’s absence was noticed. Het verzuim van de werknemer werd opgemerkt.
the employment contracts de arbeidsovereenkomsten
the encirclement de omsingeling