English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1825) B (696) C (1174) D (817) E (502) F (661) G (406) H (1005) I (1707) J (119) K (77) L (480) M (672) N (341) O (378) P (849) Q (32) R (513) S (1696) T (6748) U (156) V (123) W (1099) X (4) Y (338) Z (14)

English	Dutch	Learn
against which	waartegen	Learn
age	leeftijd	Learn
agent	agent	Learn
aggressive	agressief	Learn
ago	geleden	Learn
agreed	overeengekomen	Learn
Agreed, as long as the wind doesn’t start blowing.	Akkoord, zolang het niet begint te waaien.	Learn
agreeing	instemmend	Learn
agreement	overeenkomst	Learn
agreement	akkoord	Learn
agreement	overeenstemming	Learn
agreement on toll on German motorways	akkoord over tolheffing op Duitse snelwegen	Learn
agriculture	landbouw	Learn
aids	aids	Learn
aim at (plural)	mikken	Learn
air	lucht	Learn
Air mainly consists of oxygen and nitrogen.	Lucht bestaat hoofdzakelijk uit zuurstof en stikstof.	Learn
air pollution	luchtvervuiling	Learn
air pollution	luchtverontreiniging	Learn
air raid	luchtaanval	Learn
air traffic	luchtverkeer	Learn
airfield	vliegveld	Learn
airline tickets	vliegtickets	Learn
airport	luchthaven	Learn
airway	luchtweg	Learn
aisle seat	gangplaats	Learn
ajar	op een kier	Learn
alarm	alarm	Learn
alarm clock	wekker	Learn
Albania	Albanië	Learn
Albert (boy’s name)	Albert	Learn
Albert Einstein	Albert Einstein	Learn
alcohol	alcohol	Learn
alcoholic	alcoholische	Learn
algebra	algebra	Learn
Algebra is a branch of mathematics.	Algebra is een tak van de wiskunde.	Learn