Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1830) B (700) C (1178) D (817) E (503) F (661) G (406) H (1008) I (1708) J (119) K (77) L (482) M (672) N (341) O (379) P (850) Q (32) R (513) S (1698) T (6761) U (155) V (123) W (1099) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
a pig een varken
A pile-up happened during rush hour. Een kettingbotsing gebeurde tijdens de spits.
a pineapple een ananas
A pinstripe is a classic pattern. Een krijtstreep is een klassiek patroon.
a place een plek
a placemat een placemat
a plague een plaag
a plaintiff een eiser
a plate een bord
a player een speler
a plea een pleidooi
a pleasant holiday een deugddoende vakantie
a plumber een loodgieter
a point of contact een aanspreekpunt
a poisonous comb een giftige kam
a poisonous snake een gifslang
a poke een por
A pole is a stick used to jump over objects. Een polsstok is een stok die gebruikt wordt om over objecten te springen.
a policeman een politieman
A poll showed that 79% felt themselves hampered in their right to vote. Uit een poll blijkt dat 79% zich belemmerd voelde in zijn stemrecht.
a position een positie
a positive attitude een positieve ingesteldheid
a postcard and memories een ansicht en herinneringen
a postposition een achterzetsel
a powder keg een kruitvat
a powder puff een poederdons
a practice een praktijk
a president een president
a preventive measure een preventieve maatregel
a prison sentence een gevangenisstraf
a prison sentence een celstraf
a prison sentence of between two and three years een gevangenisstraf tussen twee en drie jaar
a pro-active approach een pro-actieve aanpak
a problem een euvel
a programmer een programmeur
a project een project