Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

1 (8) 2 (4) 8 (1) A (1870) B (703) C (1182) D (822) E (511) F (690) G (409) H (1039) I (1764) J (119) K (77) L (485) M (682) N (356) O (393) P (855) Q (33) R (515) S (1731) T (6869) U (155) V (125) W (1118) X (4) Y (349) Z (19)
English Dutch Recording Learn
a person of flesh and blood een mens van vlees en bloed
a personality een persoonlijkheid
a pharaoh een farao
a pharmacist een apotheker
a pharmacy een apotheek
a phoenix een feniks
a piece of cake een fluitje van een cent
a piece of chalk een stukje krijt
a piercing scream een doordringende gil
a pig een varken
a pile of manure een hoop mest
A pile-up happened during rush hour. Een kettingbotsing gebeurde tijdens de spits.
a pineapple een ananas
A pinstripe is a classic pattern. Een krijtstreep is een klassiek patroon.
a place een plek
a placemat een placemat
a plague een plaag
a plaintiff een eiser
a plate een bord
a player een speler
a plea een pleidooi
a pleasant holiday een deugddoende vakantie
a plumber een loodgieter
a point of contact een aanspreekpunt
a poisonous comb een giftige kam
a poisonous snake een gifslang
a poke een por
A pole is a stick used to jump over objects. Een polsstok is een stok die gebruikt wordt om over objecten te springen.
a policeman een politieman
a political rift een politieke breuk
A poll showed that 79% felt themselves hampered in their right to vote. Uit een poll blijkt dat 79% zich belemmerd voelde in zijn stemrecht.
a position een positie
a positive attitude een positieve ingesteldheid
a postcard and memories een ansicht en herinneringen
a postposition een achterzetsel
a powder keg een kruitvat