Ik heb koorts.
Ik heb een paar puisten op mijn gezicht.
Ik heb een gulden.
Ik heb hoofdpijn.
Ik heb veel vrienden.
Ik heb vandaag een vergadering.
Ik heb een natuurlijke aanleg voor wiskunde.
Ik heb pijn aan mijn keel.
Ik heb keelpijn.
Ik heb een stiefzuster.
Ik heb buikpijn.
Ik heb een urgente zaak met je te bespreken.
Ik heb nog een andere zuster.
Ik heb op iets hards gelegen, zodat ik er over mijn hele lijf bont en blauw uitzie!
Ik heb blond haar.
Ik heb bruine ogen.
Ik heb bruin haar.
Ik heb mijn familie onteerd.
Ik heb vijftig euro in mijn zak.
Ik heb een aanzienlijk vermogen geërfd.
Ik heb mijn bagage verloren.
Ik heb mijn portefeuille verloren.
Ik heb gereserveerd.
Ik ben er nooit geweest.
Ik ben nooit in de Verenigde Staten geweest.
Ik heb geen toekomst.
Ik heb geen idee hoe de begeleiding loopt, maar proberen kan geen kwaad, lijkt me.
Ik heb geen overige vragen.
Ik heb dat niet gedaan.
Ik heb niets om het blik te openen.
Ik heb iets interssants gelezen.
Ik heb rood haar.
Ik moet je iets vertellen.
Ik heb straks tennisles.
ik moet
Ik moet in mijn levensonderhoud voorzien.