Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (2) 1 (18) 2 (9) A (768) B (1173) C (213) D (4180) E (1663) F (210) G (972) H (2474) I (1499) J (310) K (801) L (477) M (788) N (428) O (858) P (542) Q (2) R (414) S (1149) T (1145) U (205) V (1350) W (1249) X (3) Y (88) Z (1036)
Dutch Recording English Learn
de wikkel
the wrapper
de wilgen
the willows
de wimpel
the pennon (a type of flag)
de wimper
the eyelash
de wind
the wind
de wind rukte ze af, zodat zij in de rondte dansten, en boven in de lucht was het snerpend koud
the wind tore them off, so they danced around, and up in the air it was ice cold
de windhoos
the tornado
de windmolens
the windmills
de windstoot
the gust of wind
de winkel
the shop
de winkelramen
the shop-windows
de winkelrekken
the shop shelves
de winkels
the shops
De winkels zijn gesloten.
The shops are closed.
de winter
the winter
De winter nadert.
Winter is approaching.
de wip
the seesaw
de wispelturigheid
the fickleness
de wissers
the wipers
de witte luifel
the white canopy
de witte vlek
the white spot
de witte wijn
the white wine
De woelige zakenwereld is onvoorspelbaar.
The turbulent business world is unpredictable.
De woelige zee beangstigde de kinderen.
The turbulent sea frightened the children.
de woerd
the drake
de woestijn
the desert
de wolf
the wolf
De wolf en de drie biggetjes
The Three Little Pigs
de wolk
the cloud
de wolken
the clouds
de wolken zaten vol hagel en sneeuw
the clouds were full of hail and snow
de wolkenflarden
the cloud patches
de wond
the wound
de wonden
the wounds
de woning
the home
de woonboot
the house boat